Inbreng in bv en loonbelastingsubsidie
Wijziging rechtsvorm en recht op loonkostenvoordeel
Een eenmanszaak wordt omgezet in een vennootschap onder firma. De eenmanszaak (werkgever) heeft in maart 2018 een oudere werknemer in dienstbetrekking die voordien een WW-uitkering ontving. Er is in april 2018 een doelgroepverklaring door de werkgever verkregen (voor de liefhebber op grond van artikel 2.3 Wtl). De eenmanszaak wordt in mei 2018 (met terugwerkende kracht tot 1 januari 2018) omgezet van een eenmanszaak naar een vennootschap onder firma. De Belastingdienst stelt dat het loonkostenvoordeel komt te vervallen. De rechtbank was het met de Belastingdienst eens. Het gerechtshof is het met belastingplichtige eens, het loonkostenvoordeel komt niet te vervallen.
Standpunt kennisgroep Belastingdienst inzake geruisloze inbreng in BV en vervreemding
Henk is voornemende om zijn eenmanszaak in een BV onder te brengen. Per 25 september 2023 wordt een intentieovereenkomst getekend, deze wordt voor 1 oktober 2023 geregistreerd bij de belastingdienst. De inbreng heeft per 1 februari 2024 vorm gekregen door de civielrechtelijke oprichting van de BV, de inbreng zal met terugwerkende kracht tot 1 januari 2023 plaatsgevinden (economisch).
Welk tijdstip geldt voor voor het begin van de vervreemdingstermijn van 3 jaar (zie standaardvoorwaarden in staatscourant) ? Dit tijdstip begint te lopen vanaf de oprichting van de BV op 1 februari 2024, aldus de kennisgroep op 17 september 2024.
Recht op loonkostenvoordeel en omzetting bedrijf
In deze casus is niet in geschil of de werknemer voldoet aan de voorwaarden om een loonbelastingvoordeel te genieten. De inspecteur is echter wel van mening dat deze door de omzetting van de rechtsvorm komt te vervallen. De dienstbetrekking is niet begonnen in maart 2018 omdat de VOF is opgericht in mei 2018. De dienstbetrekking is derhalve begonnen in mei 2018. In april 2018 had de werknemer geen recht op een WW-uitkering. Een beetje flauwe stelling, edoch wel volgens de letterlijke tekst van artikel 2.2 lid 1 Wtl (tekst in 2018). Deze tekst is als volgt:
- “Een werkgever die een verzoek als bedoeld in artikel 2.1 heeft
gedaan, heeft recht op een loonkostenvoordeel oudere werknemer indien bij
deze werkgever een werknemer in een of meerdere dienstbetrekkingen is die:
a. in de kalendermaand voorafgaand aan de aanvang van de dienstbetrekking:
1°. recht had op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet, (…); of
2°. recht had op arbeidsondersteuning op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten;
b. op het moment van aanvang van de dienstbetrekking 56 jaar of ouder was;
c. niet op enig moment in de periode van zes maanden voorafgaand aan de datum van indiensttreding bij deze werkgever in dienstbetrekking is geweest; en
d. een geldige doelgroepverklaring als bedoeld in artikel 2.3 aan de werkgever heeft verstrekt.”
Het Gerechtshof is er gelukkig snel klaar mee. Volgens het Gerechtshof gaan alle rechten en verplichtingen (dus ook een arbeidsovereenkomst) ex artikel 7:663 BW vanuit de eenmanszaak over naar de VOF. De dienstbetrekking blijft dus gewoon bestaan, de werkgever wordt enkel vervangen. De dienstbetrekking begon in maart 2018 en in februari 2018 had de werknemer recht op een WW-uitkering. Dat de werkgever / inhoudingsplichtige een andere is, maakt volgens het Gerechtshof niet uit.
Noot fiscaal jurist inzake loonkostenvoordeel en overgang onderneming
De inspecteur neemt een formeel deels juiste, maar kinderachtige stelling in. De rechter kijkt naar de geest van de wet en bekijkt via het burgerlijk wetboek hoe de route dan loopt. Alle rechten gaan bij een overgang van een onderneming over naar de andere onderneming. Dit zijn verplichtingen, maar ook rechten. De inspecteur probeert het nog via de onterecht verstrekte doelgroepverklaring. Deze verklaring is volgens de inspecteur verstrekt aan de eenmanszaak en niet aan de VOF. Dus is de verklaring nietig. De rechter is ook met deze zijsprong snel klaar, de doelgroepverklaring wordt aan de werknemer verstrekt en niet aan de werkgever / inhoudingsplichtige. Dat de verklaring (lid d hierboven) aan de werkgever wordt verstrekt, maakt hiervoor niet uit. Of er cassatie wordt ingesteld, is nog niet duidelijk.
Volgens de letter van de uitspraak zou dus ook bij een inbreng in de bv een loonbelastingsubsidie of loonbelastingvoordeel behouden moeten blijven.
Het belang van de procedure bedroeg € 3.400. Gelukkig krijgt belastingplichtige ook een deel van de proceskosten en het griffierecht vergoed, totaal € 4.300.
Bron overgang onderneming en loonbelastingvoordelen
Rechtbank Gelderland d.d. 8 maart 2021 ECLI:NL:RBGEL:2021:1070
Gerechtshof Arnhem - Leeuwarden d.d. 24 mei 2022 ECLI:NL:GHARL:2022:4251
DJ