Opleiding niet WVA-proof
Belanghebbende heeft een timmerfabriek en handelsonderneming. Werknemers krijgen een BBL-opleiding aangeboden in het kader van "slimmer produceren". De inspecteur is van mening dat de opleiding niet voldoet en dat er geen recht bestaat op WVA afdrachtvermindering. De geclaimde € 60.000 moet worden terugbetaald. De rechter is het met de inspecteur eens. In de procedure komen diverse belangrijke rechtsvragen aan de orde:
- Mag de inspecteur de opleiding beoordelen?
- Kan de inspecteur de opleiding beoordelen?
- Is er in strijd gehandeld met het rechtszekerheids- en zorgvuldigheidsbeginsel?
Mag de inspecteur een opleiding beoordelen?
- De rechter is van mening dat de inspecteur de opleiding mag beoordelen. Artikel 14 van de Wet afdrachtvermindering onderwijs biedt aanknopingspunten voor het standpunt van belanghebbende dat de inspecteur en de bestuursrechter niet bevoegd zouden zijn om te beoordelen of sprake is van beroepspraktijkvorming, onvoldoende signalen dat dit niet zou mogen.
- De in de wettelijke bepalingen opgenomen eis dat sprake moet zijn van een overeenkomst sluit niet uit dat de inspecteur toetst of voldaan is aan de overige vereisten van de wettelijke bepalingen.
De Rechtbank en het Gerechtshof zijn het met de inspecteur eens, de Belastingdienst mag volgens deze rechters de opleiding beoordelen. De AG denkt hier gelukkig anders over en volgt netjes de wet.
Is er een WVA-proof opleiding gevolgd?
De opleiding, het programma, de praktijkvorming moeten aan diverse eisen voldoen. Nu zouden we kunnen zeggen: het is een erkende opleiding (CREBO) die onder toezicht staat van een erkende onderwijsinstelling en hiermee is dit wel duidelijk. In de praktijk zien we echter steeds vaker dat er meer wordt gevraagd dan enkel een certificaat, een overeenkomst of nummertje bij de opleiding. De rechter stelt hierover het volgende:
- Volgens de rechter is het de bedoeling dat in de praktijk beroepsonderwijs plaatsvindt.
- De rechter oordeelt dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aanpak, het programma, en de uitvoering van de training 'Slimmer produceren' een (deel van een) beroepsopleiding, meer in het bijzonder een beroepsbegeleidende leerweg (BBL) vormen in de zin van de Wet Educatie en Beroepsonderwijs (WEB).
- Daartoe overweegt het Hof dat de training aan (nagenoeg) alle werknemers binnen het bedrijf wordt gegeven om de arbeidsproductiviteit en efficiency op de werkvloer te vergroten door betere communicatie.
- De opleiding onderscheidt zich in zoverre niet van andere vormen van instructies inzake de uitvoering van de aan werknemers opgedragen taken. Ook een vergelijking met de kerntaken en werkprocessen van een CREBO-opleiding (goedgekeurde kwalificatie) leidt tot de conclusie dat de training niet voldoet aan de eisen die de WEB aan een BBL stelt.
- Daarnaast mist de training het vereiste onderscheid naar niveaus.
- Het Hof vindt in de feiten geen steun voor belanghebbendes stelling dat met de training 'Slimmer produceren' invulling wordt gegeven aan het kwalificatiedossier behorende bij de praktijkovereenkomsten die de deelnemers zijn aangegaan.
Wat ging er hier mis?
Dit is een slechte opleiding met een mindere uitvoering. Er gingen een aantal zaken mis, de belangrijkste:
- Er waren geen praktijkbegeleiders.
- Er waren geen praktijkvormingsdossiers.
- De vastlegging van de leerdoelen ontbreekt.
- Het is niet aannemelijk dat de opleiding / training heeft geleid tot het behalen van deelkwalificaties van de opleiding.
- Het is niet aannemelijk dat het deel van de opleiding welke is gegeven op zich een deelkwalificatie vormde.
- De omvang van het aantal uren (60% van 1.600 studiebelastinguren) was niet aannemelijk, uit de stukken blijkt dat er 480 uur is gegeven.
- Het bewijs wordt te laat aangeleverd.
Los van bovenstaande is het niet aan de Belastingdienst om een opleiding te beoordelen. De ondernemer moet immers op het systeem (diploma wil zeggen dat opleiding voldoet aan de voorwaarden) kunnen vertrouwen.
Bron WVA opleiding
AG d.d. 20 april 2017 (ECLI:NL:PHR:2017:372)
Gerechtshof Den Haag 6 juli 2016 (ECLI NL GHDHA 2016 2012).
Rechtbank Den Haag 21 juli 2015 (ECLI NL RBDHA 2015 8689).