Ook zonder diploma recht op WVA
Een bedrijf dat voedingsmiddelen transporteert wil haar werknemers een passende opleiding geven. Er wordt een loonbelastingvermindering geclaimd en de vraag is of dit volgens de regels is gebeurd. Het wordt duidelijk dat de werknemers de opleiding (en met name de praktijkvorming) hebben gevolgd. De opleiding wordt door de werknemers afgerond, edoch ze krijgen geen diploma. Dit laatste is voor de Belastingdienst de reden om naheffingsaanslagen van ruim € 125.000 op te leggen. De rechter is het niet met de Belastingdienst eens. De aanslagen moeten worden verminderd.
WVA en diploma's
Er wordt een (Crebo) erkende BBL-opleiding gevolgd. Het is - volgens de Hoge Raad - niet nodig dat de gehele beroepspraktijkvorming wordt gevolgd. Het is volgens de rechter niet aan de Inspecteur of de rechter om een opleiding die voldoet aan de wet (WEB) te beoordelen. Wel mag worden beoordeeld of de opleiding is gegeven / gevolgd. Volgens de rechter is dit voldoende duidelijk geworden uit de verstrekte informatie. Dat de praktijkbegeleiders niet op elke POK staan opgenomen is niet relevant en geen wettelijk vereiste. Hiermee heeft het transportbedrijf de afdrachtvermindering juist toegepast.
Belangrijke overwegingen van de rechter zijn:
- RO 15. Vast staat dat de werknemers van eiseres een deel van de beroepsbegeleidende leerweg hebben gevolgd van een erkende beroepsopleiding die is opgenomen in het Centraal Register Beroepsopleidingen (Crebo). Gelet hierop en gelet op het arrest van de Hoge Raad van 22 september 2017 behoeft de vraag of deze opleiding voldoet aan de eisen van de WEB dan ook geen beantwoording ...
- RO 16. Vervolgens houdt partijen verdeeld het antwoord op de vraag of de werknemers van eiseres de BPV daadwerkelijk hebben gevolgd. Eiseres beantwoordt deze vraag bevestigend. Omdat geen diploma’s of certificaten zijn uitgereikt ligt het op haar weg om bewijs te leveren voor dit standpunt. De rechtbank is van oordeel dat eiseres hierin is geslaagd ...
- RO 17. Hetgeen verweerder hiertegenover heeft gesteld leidt niet tot een ander oordeel. Aan de stelling van verweerder, dat de onderwijsinstelling nauwelijks betrokken is geweest bij de beroepsopleiding, gaat de rechtbank voorbij, omdat verweerder, gelet op de door eiseres overgelegde bescheiden (zie onderdeel 16), deze stelling onvoldoende heeft onderbouwd ...
- RO 17 ... Ook de stelling dat niet aannemelijk is gemaakt dat de vereiste beroepspraktijkvorming van minimaal 60% van de 1.600 studiebelastingsuren per jaar is gevolgd faalt. Immers, blijkens het arrest van de Hoge Raad van 20 oktober 2017 (ECLI:NL:HR:2017:2658) is voor de toepassing van de afdrachtvermindering onderwijs niet meer vereist dan dat werknemers ter zake van deelkwalificaties van een beroepsopleiding een beroepspraktijkvorming hebben gevolgd die deel uitmaakt van de beroepsbegeleidende leerweg.
- RO 20 20. Voor toepassing van de afdrachtvermindering is vereist dat op het inhoudingstijdstip een schriftelijke overeenkomst bestaat die voldoet aan het bepaalde in artikel 7.2.8, tweede lid, WEB. Uit artikel 7.2.8, tweede lid, van de WEB valt naar het oordeel van de rechtbank niet af te leiden dat de naam van de praktijkbegeleider op de POK is vereist.
Bron WVA procedure
Rechtbank Gelderland 19 maart 2018 (ECLI:NL:RBGEL:2018:1211).