Geen volledige BPV bij deelkwalificaties
Belastingplichtige geeft een opleiding (1 jaar) aan haar werknemers. De werknemers krijgen certificaten en geen diploma's. De vraag is of dan wel de volledige BPV moet worden gegeven / gevolgd. Volgens de Rechtbank is dit niet nodig. Dit is gunstig voor belastingplichtige.
De procedure inzake de BPV bij deelkwalificaties
Belastingplichtige heeft een bedrijf in personeelsvoorzieningen. Er wordt binnen de organisatie een éénjarige (maatwerk-)opleiding verzorgd. Het betreft een erkende crebo-opleiding die bestaat uit 2 deelkwalificaties (MBO-opleiding). De volledige opleiding duurt 3 jaar en bestaat uit 15 deelkwalificaties. Het aantal studiebelastingsuren bedraagt 1.600 uur per jaar (4.800 voor de gehele opleiding). Voor de opleiding bij belastingplichtige bedragen de studiebelastingsuren ruim 450 uur per jaar.
De Hoge Raad heeft in 2016 het volgende kader aangegeven:
- 2.3.1. Het eerste middel is gericht tegen het in onderdeel 2.2.2 weergegeven oordeel van het Hof. Het middel betoogt dat de afdrachtvermindering slechts kan worden toegepast in het geval een volledige beroepsopleiding wordt gevolgd en dat het volgen van een onderdeel van de opleiding waarvoor een deelcertificaat wordt uitgereikt niet voldoende is.
- 2.3.2. Belanghebbende maakt aanspraak op de afdrachtvermindering die is voorzien in artikel 14, lid 1, aanhef en letter a, van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (tekst 2010 en 2011; hierna: de Wva). Deze afdrachtvermindering is van toepassing met betrekking tot “de werknemer die de beroepspraktijkvorming volgt van de beroepsbegeleidende leerweg van een [HR: nader aangeduide] beroepsopleiding”. Hierin kan niet de eis worden gelezen dat de werknemer een (volledige) beroepsopleiding volgt. Hetgeen de werknemer moet volgen is ‘de beroepspraktijkvorming’. Wel volgt hieruit dat het moet gaan om een beroepspraktijkvorming die als zodanig deel uitmaakt van de beroepsbegeleidende leerweg van een van de beroepsopleidingen die in voornoemde bepaling worden aangeduid. Het middel moet worden toegegeven dat de positie van een jeugdige werknemer op de arbeidsmarkt vooral verbetert na afronding van een volledige opleiding. Voorts is in de parlementaire geschiedenis steun te vinden voor de opvatting dat de afdrachtvermindering onderwijs alleen kan worden toegepast als een (volledige) beroepsopleiding wordt gevolgd (vgl. Kamerstukken II 1995/96, 24 458, nr. 3, blz. 9-10, en Kamerstukken I 1995/96, 24 458, nr. 122b, blz. 1, en Kamerstukken II 1997/98, 26 060, nrs. 1-2, blz. 8). Deze omstandigheden echter zijn van onvoldoende gewicht om aan belanghebbende haar op de wettekst steunende aanspraak op de afdrachtvermindering te ontzeggen. Het eerste middel faalt derhalve.”
De inspecteur stelt dat uit de woorden "de" in de zin "werknemer die de beroepspraktijkvorming volgt" en het woord "als zodanig" kan worden afgeleid dat de volledige BPV moet worden gevolgd. Dit wordt nog eens onderschreven in de conclusie van de AG (de heer Niessen op 10 juni 2015). Ook in een procedure voor het Gerechtshof in Den Haag zou vorenstaande worden bevestigd, aldus de inspecteur. Belastingplichtige en de rechter zijn het hier niet mee eens.
De Rechtbank komt in RO 9 tot een andere conclusie en stelt:
- 9. Naar het oordeel van de Rechtbank volgt uit voormeld arrest niet de restrictieve uitleg die verweerder voorstaat en welke inhoudt dat voor de toepassing van de afdrachtvermindering vereist is dat met het volgen van (een) deelkwalificatie(s) de volledige beroepspraktijkvorming van de gehele driejarige opleiding moet zijn gevolgd. Het arrest van de Hoge Raad gaat - mede gelet op de omstandigheid dat er in het daar berechte geval de volledige beroepspraktijkvorming van de gehele opleiding was vervat in één deelkwalificatie (welke volledig was gevolgd) terwijl de opleiding voor het overige bestond uit drie louter theoretische deelkwalificaties - naar het oordeel van de Rechtbank niet verder dan dat ten minste beroepspraktijkvorming moet zijn gevolgd die deel uitmaakt van een opleiding van de beroepsbegeleidende leerweg die ook overigens valt binnen de voorwaarden die de Wet educatie beroepsonderwijs stelt. Daarvan is hier sprake. Het standpunt van verweerder dat de beroepspraktijkvorming van de volledige beroepsopleiding moet worden gevolgd, berust dan ook op een onjuiste lezing van het arrest. Dat de Advocaat-Generaal in zijn conclusie wel heeft geconcludeerd dat de volledige beroepspraktijkvorming moet zijn gevolgd, maakt dit niet anders, aangezien uit het arrest niet blijkt dat de Hoge Raad dit standpunt heeft overgenomen. Daarnaast kan naar het oordeel van de Rechtbank uit voormelde hofuitspraak het standpunt van verweerder evenmin worden afgeleid. Voor het stellen van prejudiciële vragen aan de Hoge Raad, zoals door verweerder is verzocht, ziet de Rechtbank geen aanleiding, temeer nu tegen deze uitspraak eventueel rechtstreeks beroep in cassatie kan worden ingesteld
Noot fiscaal jurist
Het zou te gek zijn dat de praktijkvorming moet zien op de volledige opleiding terwijl maar 1/3 van een opleiding in theorie is gevolgd. Iedere student en leraar zal dit begrijpen. Gelukkig is de Rechtbank nu dezelfde mening toegedaan. Dat de rechter niks doet met de conclusie van de AG is logisch, immers deze overwegingen komen niet terug in de cassatieprocedure bij de Hoge Raad. De naheffingsaanslagen worden vernietigd. Belastingplichtige krijgt nog een paar euro voor de proceskosten. Om een verdere vergoeding van kosten (immaterieel) is niet verzocht en deze wordt dan ook niet verstrekt.
Bron BPV en deelkwalificaties
Hoge Raad d.d. 15 januari 2016 ECLI NL HR 2016 38.
Conclusie AG d.d. 10 juni 2015 ECLI NL PHR 2015 2196.
Gerechtshof Den Haag d.d. 6 juli 2016 ECLI NL GHDHA 2016 2012.
Rechtbank Den Haag d.d. 30 januari 2017 ECLI NL RBDHA 2017 76.