Geen diploma, wel WVA
De Hoge Raad oordeelt dat een uitzendbureau rechtsgeldig de WVA (afdrachtvermindering onderwijs) heeft toegepast. Uit de praktijkovereenkomst hoeft niet te blijken bij welk bedrijf de beroepspraktijkvorming is gevolgd. Ook is niet van belang of het inleenbedrijf feitelijk erkend is door een kenniscentrum. In onderhavige casus zijn aan een groot aantal werknemers geen diploma's of certificaten verstrekt (AKA opleiding). Volgens het Gerechtshof was er niks aan de hand:
- de praktijkovereenkomsten voldoen aan de wettelijke voorwaarden;
- het inleenbedrijf hoeft geen erkenning te hebben van een kenniscentrum;
- het volgen van de opleiding is aannemelijk gemaakt.
In het kader van de grootschalige boekenonderzoeken met betrekking tot de toepassing van de afdrachtvermindering onderwijs, stonden de uitzendbureaus die buitenlandse werknemers schoolden (overwegend uit de MOE-landen) lange tijd in een kwade reuk. Ten onrechte, naar nu (opnieuw) blijkt.
Dergelijke conclusies troffen eveneens grootschalig de transportsector en de timmerindustrie. In de transportsector en timmerindustrie heeft de Belastingdienst de procedures op principiële punten (o.a. haar stelling dat geen sprake is van een erkende beroepsopleiding) al verloren. Zo nu ook in de uitzendsector op basis van deze uitspraak van de Hoge Raad.
De WVA zaak bij uitzendbureau's
- Een uitzendbureau met voornamelijk buitenlandse arbeidskrachten laat de medewerkers een BBL-opleiding volgen, een opleiding waarbij werken en leren gecombineerd worden. Het uitzendbureau schakelt een externe erkende onderwijsinstelling in om de medewerkers te begeleiden in het onderwijstraject.
- De praktijkbegeleiding vindt plaats bij de inlenende bedrijven. Praktijk- en onderwijsovereenkomsten zijn getekend, portfolio’s gevuld (sommige meer, andere minder) en een groot aantal deelnemers sluit de opleiding af met een certificaat of diploma.
- Het uitzendbureau past voor de deelnemers de afdrachtvermindering onderwijs toe.
- De Belastingdienst is het hier niet mee eens en vordert € 14 miljoen aan geclaimde afdrachtvermindering, inclusief renten en boete, terug. Zoals in alle WVA zaken stelt de Belastingdienst dat er wat schort aan de opleiding, de medewerkers hebben geen of onvoldoende praktijkuren gevolgd en er zijn formele gebreken geconstateerd.
- De Rechtbank stelt de Belastingdienst in het gelijk.
- Het Hof maakt echter korte metten met de uitspraak van de Rechtbank. Het Hof oordeelt dat voor afdrachtvermindering niet is vereist dat de volledige opleiding, noch dat de volledige beroepspraktijkvorming wordt gevolgd. Het Hof oordeelt vervolgens dat het feit dat de opleidingen geregistreerd staan in het Crebo, impliceert dat de opleidingen voldoen aan de WEB. Voor de Belastingdienst is er dan geen ruimte om dit zelfstandig nog een keer te toetsen. Voor de werknemers die de opleiding met een diploma of certificaat hebben afgesloten staat vast dat zij de opleiding ook daadwerkelijk hebben gevolgd. Voor deze deelnemers bestaat recht op afdrachtvermindering.
- Ten aanzien van de deelnemers die de opleiding niet met een getuigschrift hebben afgesloten oordeelt het Hof dat uit de verstrekte informatie voldoende blijkt dat deze de beroepspraktijkvorming hebben gevolgd. De verstrekte informatie omvat onder meer de registratie van de opleidingen in het Crebo, het feit dat erkende onderwijsinstellingen betrokken zijn geweest bij het opstellen en uitvoeren van het onderwijsprogramma en de deelnemersdossiers waarin zich o.a. vastleggingen van lessen en activiteiten, presentielijsten, evaluaties van gevolgde lessen en verslagen van praktijkopdrachten bevinden.
Het Hof merkt als afsluiter op dat de Belastingdienst een certificaat / diploma alleen kan betwisten ingeval een bijzondere omstandigheid zich voordoet. Expliciet benoemt het Hof hier frauduleus handelen.
De Hoge Raad oordeelt in lijn met het Gerechtshof en stelt het volgende:
- Het Gerechtshof heeft op grond van de deelnemersdossiers vastgesteld dat de AKA opleiding is gevolgd, waaronder dus ook de beroepspraktijkvorming. Dit is een feitelijk en juist oordeel en kan niet tot cassatie leiden.
- De praktijkovereenkomsten zijn - ondanks dat hieruit niet volgt bij welk bedrijf de BPV is gevolgd en / of dit bedrijf is erkend door een kenniscentrum - is door het Gerechtshof voldoende helder en duidelijk gemotiveerd. Dit oordeel is ook niet onbegrijpelijk.
Noot fiscaal jurist
Een groot deel van de uitspraak van het Hof is afgeleid van de Hoge Raad arresten (zie onder). Voor de praktijk niets nieuws, hoewel de Belastingdienst zich nog steeds een houding aanmeet alsof de uitspraken in hun voordeel zijn uitgevallen. Iets met ‘tunnelvisie’ schiet dan door mijn hoofd. Verstopt in een enkele rechtsoverweging (r.o. 4.6) van het Hof zit echter een voor de praktijk (mogelijk) belangrijk, nieuw oordeel verweven. Het Hof zegt hier dat het voor afdrachtvermindering niet uitmaakt dat de praktijkovereenkomst het Crebo-nummer bevat van de volledige opleiding. Ter toelichting: de Belastingdienst stelt dat er een mismatch is tussen de praktijkovereenkomst (verwijzende naar de volledige opleiding) en de feitelijk uitgevoerde opleiding waar sprake is van het behalen van deelcertificaten. Dit is in hun ogen een formeel gebrek dat afdrachtvermindering verhindert.
In onze WVA-praktijk hebben wij veel dossiers waar dit punt onderdeel is van het geschil. Telkens wordt door ons verwezen naar de samenhang tussen de diverse formele documenten (de POK, OOK en de Onderwijs- en Examenregeling). Het laatstgenoemde document omvat onder meer het inhoudelijke deel van de opleiding. Het Hof treedt buiten deze discussie en oordeelt dat het er niet toe doet wat er op de POK staat. Of het laatste woord hierover gesproken is betwijfel ik. In de tussentijd neem ik de verwijzing naar deze uitspraak mee in onze WVA-geschillen met de Belastingdienst.
Uitzendbureau en WVA problematiek
Zowel in de politiek als ook door de controlerende instanties (Belastingdienst en Onderwijsinspectie en soms ook FIOD) werd een beeld geschetst dat het (ook) in de uitzendsector allemaal niet klopte. De Minister van Onderwijs Cultuur & Wetenschap merkt in de brief getiteld “Oneigenlijk gebruik Crebo-licentie” van 12 juli 2012 het volgende op:
- “Ten slotte wordt geconstateerd dat ‘Nederlands als tweede taal’ als aparte Crebo-opleiding wordt aangeboden, hetgeen niet is toegestaan.”
Intussen verschenen in diverse media publicaties met koppen als ‘Nepdiploma’s voor Polen kosten fiscus miljoenen’. Ook in dezelfde periode werd op internet een aantal rapporten van de Onderwijsinspectie gepubliceerd waarbij opleidingen van ROC’s de kwalificatie “geen BBL-opleiding” kregen. De opleidingen werden in deze kwaliteitsrapporten van de Onderwijsinspectie vaak ook gediskwalificeerd als cursussen Nederlands voor anderstaligen.
Naar aanleiding van deze rapporten van de onderwijsinspectie werd door de Belastingdienst de volledige afdrachtvermindering onderwijs bij de betrokken uitzendorganisaties, teruggevorderd.
- Saillant detail: de Belastingdienst / Onderwijsinspectie neemt voor de terugvordering van loonbelasting bij de uitzendbedrijven het standpunt in dat geen sprake is van een BBL-opleiding, terwijl door de Onderwijsinspectie met betrokken ROC’s voor dezelfde opleidingen vaststellingsovereenkomsten zijn gesloten waarin is opgenomen dat wel sprake is geweest van BBL-opleidingen.
Stand van jurisprudentie bij WVA procedures
Uit jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt inmiddels dat de Onderwijsinspectie helemaal niet het mandaat heeft om te mogen concluderen dat geen sprake is van een BBL-opleiding. Uiteraard heeft de Belastingdienst dit mandaat evenmin.
Op basis van de huidige stand van de jurisprudentie kan niet alleen worden geconcludeerd dat het door de controlerende instanties geschetste beeld niet correct is geweest. Voor wat betreft de FIOD-invallen moet namelijk de vraag worden beantwoord of wel sprake is geweest van een redelijke verdenking van een strafbaar feit. Wordt deze vraag ontkennend beantwoord, dan is sprake geweest van het onrechtmatig inzetten van opsporingsbevoegdheden.
De Hoge Raad liet al eerder zien dat de beoordeling van de rechtmatige toepassing van de afdrachtvermindering onderwijs heel eenvoudig is:
- Is er een onderwijsinstelling met een licentie voor de opleiding?
- Is er een door 4 partijen getekende praktijkovereenkomst?
- Is er een diploma? Zo dit het geval is, is het bewijs geleverd voor de gevolgde beroepspraktijkvorming. Zo dit niet het geval is, dient dit bewijs voor het volgen van de beroepspraktijkvorming door de inhoudingsplichtige te worden geleverd.
Op zich een niet benijdenswaardige bewijsopdracht. Immers het opleidingsmateriaal, de opdrachten e.d. worden normaliter niet door de inhoudingsplichtige bewaard, maar door de student ingeleverd bij de school. Ondanks deze lastige bewijsopdracht slaagt het uitzendbureau in dit geval volgens de Hoge Raad in haar bewijs. In vergelijkbare zin had overigens ook het Gerechtshof Den Bosch al beslist.
Bron WVA en diploma
- Hof Den Bosch 14 december 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:5651.
- Hoge Raad 15 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:38.
- Hoge Raad 22 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2436.
- Hoge Raad 20 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2658.
- Hoge Raad 22 februari 2019 ECLI:NL:HR:2019:136.