WVA onderwijs, wie levert het bewijs?
Hoe bewijs leveren (deel 1 van 3)?
Op dit moment zijn wij betrokken bij tientallen onderzoeken in het kader van de WVA (scholing subsidie). De vraag die steeds vaker aan de orde komt is: "Wie moet nu eigenlijk wat bewijzen en hoe?" Op dit moment lopen er in Nederland honderden zaken over de WVA. Soms is er sprake van aantoonbare misstanden, maar steeds vaker blijkt er sprake van een bewijsprobleem bij keurige ondernemers. De ondernemer heeft minder loonheffing betaald en moet dus bewijzen dat dit juist is geweest. Maar hoe? Vaak gaat het met de formele zaken van een (BBL) opleiding nog wel goed, maar wringt de schoen zich bij de bewijslast over de beroepspraktijkvorming. In dit artikel een overzicht.
Afdrachtverminderingen
In de wet (Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen) zijn een aantal faciliteiten opgenomen die de werkgever toestaan minder loonheffing af te dragen aan de fiscus, de belangrijkste zijn:
- de afdrachtvermindering zeevaart en
- de afdrachtvermindering S&O (speur- en ontwikkelingswerk).
- de afdrachtvermindering onderwijs (is nu afschaft)
Algemeen ... wie moet wat bewijzen?
De vraag is wie moet bewijzen dat u (de werkgever) minder mag afdragen dan u heeft ingehouden. De vervolgvraag is dan op welke wijze u het bewijs moet en kunt leveren. Deze vraag is actueel nu de fiscus op ruime schaal naheffingsaanslagen heeft opgelegd wegens (vermeende) ten onrechte toepassing van de (inmiddels afgeschafte) afdrachtvermindering onderwijs, de WVA. Op dit moment lopen er in Nederland honderden onderzoeken en procedures.
- Om voor de afdrachtvermindering onderwijs in aanmerking te komen, moest u voldoen aan allerlei voorwaarden, diende u contracten te sluiten, overeenkomsten aan te gaan, een administratie te voeren en zich te onderwerpen aan onder meer de Onderwijsinspectie.
- In de praktijk bleek het (met wat hulp en tussenpersonen) mogelijk om een indrukwekkend circus van overeenkomsten, afspraken, voorwaarden en controles op te tuigen. In de theorie zag het er prachtig uit en zijn ook talloze opleidingen goedgekeurd voor de afdrachtvermindering onderwijs.
- De praktijk bleek weerbarstiger. Waarschijnlijk door een aantal constateringen van onregelmatigheden en misbruik is de fiscus vol op de afdrachtvermindering onderwijs gedoken.
- Bij de behandeling van de bezwaren tegen de naheffingsaanslagen blijkt dat de fiscus zeer strikt is in de uitleg en uitvoering van de wetgeving. Daarvoor is zij al een aantal maal door de rechter teruggefloten, maar de striktheid blijft.
De bewijslast bij de WVA
Het belangrijkste probleem is daarbij de bewijslast. In het belastingrecht ken men (doorgaans) de vrije bewijsleer. Dat betekent dat je vrij bent om op een door jou gekozen wijze je punt probeert te bewijzen. Dat kan op verschillende manieren:
- schriftelijk;
- mondeling (bijvoorbeeld met getuigen);
- door deskundigen;
- met verklaringen, etc.
Tevens geldt in het belastingrecht doorgaans: "Wie stelt moet bewijzen." Daarnaast is het uitgangspunt:
- belastingverhogende omstandigheden moet de fiscus bewijzen; en
- belastingverlagende de belastingplichtige.
De ondernemer / werkgever moet bewijs leveren
De afdrachtvermindering onderwijs zorgt voor een lagere belasting, dus op zich is duidelijk dat de bewijslast bij u (de werkgever) ligt. Nu stelt de fiscus allerlei vragen. Het theoretische deel is meestal wel aan te leveren en redelijk op orde. Het probleem zit hem in de praktijk, de zogenaamde beroepspraktijkvorming:
- Hoe houd ik bij dat de onderwijs genietende werknemer aan zijn verplichtingen voldoet?
- En de praktijkbegeleider en school (ROC)?
- Hoe kunt u bewijzen of aannemelijk maken dat er (voldoende) praktijkvorming heeft plaatsgevonden?
Zoals gezegd geldt de vrije bewijsleer, maar in de praktijk blijkt de fiscus toch wel heel strenge eisen te stellen. Het is eigenlijk nooit goed genoeg. Op de vraag wat wel voldoende is komt zelden een antwoord, laat staan een praktisch toepasbaar antwoord. Daar waar het bijvoorbeeld voor het (voorkomen van) privégebruik auto wel mogelijk is vooraf (!) gedetailleerde eisen te stellen, is dat kennelijk voor de afdrachtvermindering onderwijs teveel gevraagd.
De belangrijkste problemen zijn:
- Voldoet het theoretische deel?
- Voldoet de opleiding in de praktijk of is het een cursusje Nederlands voor beginners?
- Is de administratieve vastlegging op orde?
- Is er voldoende beroepspraktijkvorming gegeven en is deze aannemelijk?
- Is er sprake van beroepspraktijkvorming of was de werknemer "gewoon" aan het werk? En waar maak je het onderscheid?
- Hoe leg je de beroepspraktijkvorming vast? Immers het is de praktijk en die laat zich eigenlijk niet goed vastleggen.
Kennelijk verlangt de fiscus dat elke stap langs een stappenplan gelegd wordt, gedocumenteerd wordt en getoetst of het aan de voorwaarden voldoet. Nu lopende het traject steeds onduidelijk was hoe gedetailleerd de vastleggingen moesten zijn en ook de fiscus daarover geen klare wijn kon schenken, moest de praktijk roeien met de riemen die ze had.
Los van een veel vragende Belastingdienst heeft de werkgever nog meer problemen:
- De ondernemer is afhankelijk van de derden, zoals de onderwijsinstelling.
- Uw werknemers moeten consciëntieus een programma volgen en gedetailleerd vastleggen wat ze doen, deze informatie ligt bij de werknemer thuis (of is bij het oude papier gezet), zodat de werkgever deze niet meer kan inzien.
- De school (ROC) moet goed monitoren en het beloofde onderwijs bieden en ook alles documenteren, vaak is deze informatie na enkele jaren nog maar zeer beperkt aanwezig.
- De praktijkbegeleiders dienen ook vastleggingen bij te houden en de Onderwijsinspectie moet tevreden blijven. Die derden hebben geen nadelige gevolgen van ietwat lankmoedige vastleggingen. De rekening komt toch bij u als werkgever.
Daarbij komt dat de personen waarvoor de afdrachtvermindering onderwijs in het leven is geroepen vaak aan de onderkant van het personeelsbestand zitten en over het algemeen beter met hun handen kunnen werken dan lastige formulieren met vage bepalingen invullen. Dat is zeker geen diskwalificatie, maar een praktisch probleem. Als ook de taal dan nog wat belemmeringen opwerpt, is het niet verwonderlijk dat er geen administratie ontstaat die eenvoudig vanachter een bureau op (theoretische) juistheid kan worden getoetst.
Het probleem bij WVA-onderzoeken in de kern
De ondernemer / werkgever moet aannemelijk maken dat hij terecht een aftrekpost / vermindering heeft geclaimd. Hoe je je best ook doet en op zich een plausibel verhaal hebt, de fiscus blijft meer eisen. Recht in de leer, soepel in de uitvoering is hopelijk niet iets van vroeger. Mogelijk dat er binnen de rechterlijke macht wat meer aandacht is voor dit bewijsprobleem. Naar onze mening kan dan als volgt worden geredeneerd:
- Indien het voortraject in orde is, dus de juiste contracten, overeenkomsten en goedkeuringen zijn aanwezig, en de werknemers zijn ingeschreven voor de opleiding en volgen ook lessen en doen aan beroepspraktijkvorming, mag er voorshands van worden uitgegaan dat aan de voorwaarden voor afdrachtvermindering onderwijs wordt voldaan.
- Dat geldt temeer als de fiscus strenge en administratief belastende bewijseisen pleegt te stellen zonder daarvoor zelf een kader te scheppen.
- Daarbij is het vervolgens aan de fiscus met bewijzen te komen dat desalniettemin niet aan de voorwaarden wordt voldaan. Daartoe kan hij alle middelen inzetten. Bijvoorbeeld waarnemingen ter plaatse, boekenonderzoeken, derdenonderzoek en getuigenverklaringen.
Bewijs is geen wet van Meden en Perzen. Als het (begin van) bewijs is geleverd (aannemelijk is), is het aan de wederpartij het tegendeel te bewijzen (aannemelijk te maken). De praktijk zou hiermee ontzettend geholpen zijn, de werkgever zeker !