Beroepspraktijkvorming en WVA
De overheid geeft een subsidie aan werkgevers die hun werknemers scholing aanbieden. Dit gebeurde onder meer via de WVA (de Wet Vermindering Afdracht loonbelasting en premies volksverzekeringen Onderwijs). Via deze fiscale regeling konden werkgevers een deel of alle scholingskosten van hun werknemers terugkrijgen van de Belastingdienst, dit werkt via een vermindering van de verschuldigde loonbelasting. De werkgever kan via deze "subsidie" tussen de € 300 en € 3.200 ontvangen.
Op dit moment lopen er honderden boekenonderzoeken, bezwaar- en beroepsprocedures over dit onderwerp. De laatste tijd is de focus van de Belastingdienst verschoven naar de Beroepspraktijkvorming. De beroepspraktijkvorming is een belangrijk onderdeel van de opleiding (tenminste 60%) en vaak is er discussie over dit onderwerp.
Centraal hierbij staat: "Is aannemelijk dat er beroepspraktijkvorming heeft plaatsgevonden?"
In een belangrijke procedure heeft de Hoge Raad op 22 september 2017 het volgende vastgesteld; Als er een diploma of certificaat is behaald staat de WVA voor een groot deel vast. Voor veel werkgevers is dit een belangrijke en gunstige uitspraak.
De conclusie is dan ook:
- geen toetsingsbevoegdheid inspecteur of belastingrechter;
- wel toetsen of de opleiding daadwerkelijk is gevolgd;
- aanname daadwerkelijk gevolgd als diploma of certificaat aanwezig is, behoudens tegenbewijs inspecteur;
- ook toegestaan te beoordelen of de gevolgde BPV in het Crebo staat.
Rechtspraak over de beroepspraktijkvorming
-
Hoge Raad d.d. 22 september 2017 (ECLI:NL:HR:2017:2436): als er een diploma of certificaat is uitgereikt dan zijn we eigenlijk wel klaar. Tenzijn de inspecteur aannemelijk kan maken dat de BPV niet is gevolgd (of onvoldoende).
- Gerechtshof Den Haag d.d. 22 juni 2016 (ECLI NL GHDHA 2016 2010). Dit is de hoger beroepszaak van onderstaande procedure bij de Rechtbank Den Haag d.d. 6 juli 2015. Volgens het Gerechtshof is het niet aannemelijk dat de Poolse uitzendkrachten de beroepspraktijkvorming hebben gevolgd bij een BBL-opleiding. Geen recht op WVA. Er zijn geen concrete gegevens (opdrachten) of onderbouwingen (verklaringen) aangeleverd.
- Gerechtshof Den Haag d.d. 13 januari 2016 (ECLI NL GHDGA 2016 232). Deze procedure is in eerste aanleg gevoerd bij de Rechtbank Den Haag d.d. 9 oktober 2014 (ECLI NL RBDHA 2014 12757). De onderneming is een uitzendbureau dat voornamelijk Poolse en Letse uitzendkrachten in Nederland tewerk heeft gesteld. Er wordt een BBL-opleiding (assistent voedingsindustrie / Nederlands als tweede taal) gegeven aan de werknemers en hiervoor wordt een loonbelastingvermindering gevraagd. De vraag is of dit terecht is geweest. De rechter geeft het gelijk aan de Belastingdienst omdat niet aannemelijk is dat er beroepspraktijkvorming is gevolgd. Dat er taallessen zijn gevolgd staat wel vast, edoch dit is onvoldoende (educatie i.p.v. onderwijs). De ondernemer gaat in beroep. Ook in beroep komt de ondernemer niet met informatie over de beroepspraktijkvorming. Uit de stukken kan namelijk slechts worden afgeleid dat de werknemers / uitzendkrachten werden getoetst op de onderdelen luisteren, lezen en schrijven. Er zijn geen stukken overlegd waaruit aannemelijk wordt dat het praktijkdeel op de werkvloer is onderwezen, getoetst of beoordeeld. Het niet overleggen van deze stukken ligt in de risicosfeer van de ondernemer. Het beroep is ongegrond. Conclusie: WVA terugbetalen omdat de BPV niet aannemelijk is gemaakt. In de cassatieprocedure bij de Hoge Raad (Hoge Raad 28 oktober 2016 ECLI NL 2016 2440) is de zaak in de prullenmand gegaan (artikel 81 RO).
- Rechtbank Den Haag d.d. 17 september 2015 (ECLI NL RBDHA 2015 13398). Wederom een uitzendbureau met veelal buitenlandse werknemers dat gebruik heeft gemaakt van de WVA. Ook in deze procedure staat de beroepspraktijkvorming centraal. Ook hier gaat het om een BBL-opleiding Assistent medewerker voedingsindustrie met Nederlands als tweede taal. De rechter in Den Haag trekt de lijn door: "geen opleiding maar educatie en geen BPV welke aannemelijk is."
Rechtbank Den Haag d.d. 6 juli 2015. In deze procedure komt ook een opleiding bij een uitzendbureau (met Polen) aan de orde. De rechter is van mening dat er geen BPV is gevolgd en dat hiermee geen recht bestaat op een afdrachtvermindering. Er is voor ruim € 2 miljoen aan naheffingsaanslagen opgelegd, waarbij in de bezwaarfase een vermindering is overeengekomen van ruim € 800.000, al met al dus een belang van € 1.200.000. De leerlingen volgen de opleiding Nederlandse taal (en meer) via een BBL-traject waarbij de leerlingen de AKA-opleiding (Arbeidsmarkt Gekwalificeerde Assistent) volgen. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt - volgens de Rechtbank - mee dat – nu verweerder gemotiveerd heeft weersproken dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden – eiseres de bewijslast heeft om feiten en omstandigheden aannemelijk te maken dat haar werknemers een beroepspraktijkvorming volgden. Eiseres heeft daartoe onder meer het scholingsdossier van haar werkneemster aan de Rechtbank verstrekt. Volgens de Rechtbank is de beroepspraktijkvorming niet aannemelijk. De boetes worden wel verminderd omdat het allemaal wel erg lang heeft geduurd. Ook in Hoger Beroep (Gerechtshof Den Haag d.d. 22 juni 2016 ECLI NL GHDHA 2016 2010) ging het voor belastingplichtige niet goed, de uitspraak is door het Gerechtshof bevestigd.
Rechtbank Arnhem d.d. 8 januari 2013. Het betreft een opleiding als assistent voedingsindustrie en de discussie gaat over de BPV. In deze procedure wordt de beroepsprakijktvorming niet aannemelijk gemaakt. Er zijn onvoldoende stukken overlegd waaruit het tegendeel volgt.
Wat ging er mis ?
Op grond van de Wet Educatie en Beroepsonderwijs (WEB) zijn er aan de Beroepspraktijkvorming (BPV) eisen gesteld. Het Ministerie van Onderwijs heeft hierover ook diverse publicaties verstrekt. Voor de beroepspraktijkvorming worden door de onderwijsinstelling praktijkboeken opgesteld. Tevens wordt een praktijkbegeleider binnen het bedrijf aangesteld, deze praktijkbegeleider zal de deelnemers in de praktijk helpen bij het praktijkdeel, zeg de stage. De discussie gaat vaak over:
- Geen duidelijke praktijkboeken die zijn bijgehouden / ingevuld.
- Geen duidelijke leerdoelen vanuit de theorie die in de praktijk worden ingevuld.
- Leeractiviteiten in de praktijk zijn onvoldoende vastgelegd.
- Niet aannemelijk dat er in de praktijk überhaupt iets heeft plaatsgevonden.
- Voortgang en eindbeoordeling van de BPV zijn onduidelijk en / of onvoldoende.
Het probleem is dat de wet geen duidelijke omschrijving geeft over de BPV (wat moet de ondernemer doen en hoe moet hij het vastleggen?). De procedures tot op dit moment speelden met name bij uitzendbureau's die een opleiding gaven aan buitenlandse werknemers. Een procedure bij een ander soort bedrijf zien we nog niet, dit komt zeker nog wel voorbij. De vraag is ook hoe rechters bewijs gaan wegen. In steeds meer voorkomende gevallen zien we hierbij:
- Getuigenverklaringen van deelnemers en praktijkbegeleiders.
- Verklaringen van de onderwijsinstelling inzake de BPV.
- Getuigenverhoor van de onderwijsinspectie over onderzoeken bij bepaalde opleidingen en de hierin getrokken conclusies.