Geen voorziening in verband met verhuizing
Inleiding
Voor het verhuizen van uw bedrijf mag u geen voorziening vormen. Onder voorwaarden is een dergelijke voorziening wel mogelijk!
De uitspraak
Een echtpaar dat samen via een franchiseformule een optiek exploiteerde, wilde in 1999 een bedrag van € 45.378 aan (nog) niet gedane uitgaven ten laste van de winst brengen door middel van de vorming van een voorziening. Hof Leeuwarden stak hier echter een stokje voor. De voorziening hield verband met de verhuizing van de optiek naar een nieuwe locatie, die uiteindelijk pas twee jaar later in 2001 plaatsvond. In verband met de verhuizing kocht het echtpaar het lopende huurcontract af en schreef versneld af op de inventaris van het oude pand. Ter onderbouwing van de voorziening stelde het echtpaar dat zij samen met de franchisegever in het jaar 1999 tot de conclusie kwamen, dat de winkel op een verkeerde locatie zat vanwege een grote reorganisatie en een complete verbouwing van het winkelcentrum. Het hof stelde bij de beoordeling van zaak voorop dat voor de vorming van een voorziening moet zijn voldaan aan een drietal voorwaarden, te weten:
- de uitgaven vinden hun oorsprong in de feiten en omstandigheden die zich in de periode voorafgaande aan de balansdatum hebben voorgedaan;
- de uitgaven kunnen ook overigens aan die periode worden toegerekend; en
- er bestaat een redelijke mate van zekerheid dat de uitgaven zich zullen voordoen.
Volgens het hof was niet voldaan aan de eerste voorwaarde, omdat het echtpaar het vermoeden niet had ontzenuwd dat zij het besluit om de onderneming te verhuizen pas na 1999 hadden genomen. Het hof baseerde zijn vermoeden op het feit dat het echtpaar nog in september 1999 het huurcontract van de oude locatie met een periode van vijf jaren had verlengd. Daarnaast had het echtpaar in december 1999 nog geïnvesteerd in een nieuwe kastenwand ten bedrage van ƒ 18.723 (€ 8.496). De stelling van het echtpaar dat uit de daling van de omzet kon worden afgeleid dat het besluit tot verhuizing wel degelijk al in 1999 was genomen, sterkte het hof zelfs in zijn vermoeden dat per die datum juist géén besluit tot verhuizing was genomen. Uit de cijfers bleek namelijk dat de omzet in 1999 nog een stijgende lijn vertoonde en pas in 2000 terugliep. Nu niet aan de eerste voorwaarde was voldaan, kon het hof de vraag of aan de andere twee voorwaarden was voldaan, laten rusten. Er kon dus in 1999 geen voorziening worden gevormd.