Fiscale voorziening transitievergoeding
Sinds juli 2015 is er een nieuwe (wettelijke) regeling voor ondernemers / werkgevers die een werknemer ontslaan. De vergoeding wordt volgens nieuwe regels vastgesteld, de zogenaamde transitievergoeding. Dit is de vervanger van de bekende kantornrechtersformule. In 2019 is er een uitspraak geweest van de rechtbank, hierin wordt een voorziening voor een transititievergoeding afgewezen omdat er geen zekerheid was dat de kosten zouden worden gemaakt (niet verrassend omdat er geen concreet voornemen was om dienstbetrekkingen te beëindigen). De wet is echter in 2020 aangepast (er is vanaf de eerste dag recht op een transitievergoeding). Een voorziening voor een transitievergoeding zou naar onze mening mogelijk moeten zijn indien er plannen zijn om dienstverbanden te beëindigen. Overige voorzieningen inzake personeel zijn:
- Voorziening inzake vakantiegeld (en vakantiedagen)
- Voorziening inzake loondoorbetaling bij ziekte
- Jubileum regelingen
- Niet opgenomen verlofuren
- Reorganisatie
De transitievergoeding
Een werkgever is een transitievergoeding verschuldigd bij de beëindiging van een dienstverband van een werknemer die 2 jaar of langer in dienstbetrekking is. De vraag is of u als werkgever ooit een dergelijke vergoeding zou moeten betalen. Het lijkt een redelijke zekerheid, hoewel we de omvang niet kennen. Er zou binnen de fiscale wereld gesteld kunnen worden dat de last voorzienbaar is (de omvang is lastig te bepalen).
Voorziening wel voldoende onderbouwen
Een gevormde voorziening moet wel voldoende worden onderbouwd. Bijvoorbeeld een voorziening voor groot onderhoud, garantie maar ook voor vakantiedagen moet worden voorzien van een specificatie, notulen, offerte, etc. Zie hiertoe ondermeer een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem Leeuwarden d.d. 30 november 2021 (ECLI:NL:GHARL:2021:11109) en procedure bij het Gerechtshof Amsterdam d.d. 10 maart 2021 (ECLI:NL:GHAMS:2021:BQ0143). Goed koopmansgebruik eist dat een aftrekpost of voorziening met feiten wordt onderbouwd, dit moet de belastingplichtige aannemelijk maken. Er geldt een vrije bewijsleer edoch dit wil niet zeggen dat een korte notitie voldoende is.
Transitievergoeding bij vast dienstverband
Bij een vast dienstverband is het ontslag eigenlijk niet voorzienbaar. Een voorziening voor dergelijke werknemers is niet direct voorzienbaar, tenzij u (als werkgever) voornemende bent om een reorganisatie uit te voeren. In dergelijke gevallen is een reorganisatievoorziening te overwegen. Als er bij een werkgever regelmatig mensen worden ontslagen, zou een voorziening wellicht verdedigbaar zijn, edoch ... lastig ..
Fiscale procedure over transitievergoeding
Er kan voor een transitievergoeding een voorziening worden gevormd, hiervoor gelden voorwaarden (het zogenaamde baksteen arrest). Als het echter een vage lijn betreft is een voorzieniing voor een transitie vergoeding niet mogelijk. Een werkgever stelt dat er altijd wel werknemers weggaan, dit gebeurd namelijk altijd. Volgens de werkgever was er op balansdatum geen redelijke mate van zekerheid dat werknemers onvrijwillig zouden vertrekken, derhalve een kansloze procedure (zie voorwaarde 3 hieronder). Ik hoop dat in deze procedure door de belastingplichtige zelf is gevoerd, een adviseur/ belastingadviseur zou zich moeten schamen.
In dergelijke gevallen is een voorziening niet mogelijk. De voorwaarden voor een voorziening zijn:
- De toekomstige uitgaven moeten hun oorsprong vinden in feiten en omstandigheden, die zich in de periode voorafgaande aan de balansdatum hebben voorgedaan.
- Die uitgaven moeten ook toerekenbaar zijn aan die periode, en
- Er moet een redelijke mate van zekerheid bestaan dat die uitgaven zich ook zullen voordoen.
Transitievergoeding bij tijdelijk dienstverband
Als een werknemer 2 jaar of langer een tijdelijk dienstverband heeft, dan is de transitievergoeding verschuldigd. De vergoeding bedraagt 1/3 maandsalaris per dienstjaar. De vraag is of er een voorziening kan worden gevormd voor de werknemers. De vergoeding lijkt redelijk voorzienbaar en kan bedrijfseconomisch aan het jaar worden toegerekend (mits in dat jaar de werknemer in dienstbetrekking was). De Belastingdienst kan tegen de voorziening een aantal argumenten inbrengen:
- Redelijke kans vereiste: de dienstverbanden kunnen worden verlengd: dit lijkt niet redelijk, immers de werkgever mag op grond van goed koopmansgebruik haar eigen inschatting maken (de Belastingdienst moet niet op de stoel van de ondernemer gaan zitten). De ondernemer mag wel een kansberekening maken (welke contracten worden verlengd en welke niet?).
- Oorsprongsvereiste: de oorsprong van het niet verlengen van de arbeidsovereenkomst is gelegen in het feit dat men afscheid neemt van elkaar. Dit standpunt lijkt niet redelijk en is aardig te vergelijken met de voorziening voor een jubileum. Daarnaast is een werknemer met een tijdelijk contract feitelijk duurder, de werkgever weet immers dat hij de vergoeding zou moeten betalen bij een dienstverband van tijdelijke aard. Economisch zijn de kosten dus hoger.
- Toerekeningsvereiste: het betreft een vergoeding voor te derven loon in de toekomst en / of het zoeken naar nieuw werk.
Omvang transitievoorziening
Stel, u heeft 10 mensen in dienstbetrekking (met tijdelijke contracten voor 2 jaar). Het maandloon bedraagt € 3.000. De transitievergoeding bedraagt 1/3 x € 3.000 x 2 = € 2.000 per werknemer, bij 10 werknemers derhalve € 20.000. Over 2015 is de last dan € 10.000 (mits werknemers 1 jaar in dienst, anders tijdsevenredig).
Tenslotte
Er is op dit moment nog geen jurisprudentie over dit onderwerp. De Belastingdienst is ook nog zoekende. Het standpunt om een voorziening om te nemen voor een transitievergoeding bij tijdelijke contracten lijkt redelijk (tenzij u de kosten kunt afwentelen op uw opdrachtgever, zoals bij uitzendbureau's). In de Staatscourant van 12 maart 2020 is een besluit van 26 februari 2020 gepubliceerd waarin richtlijnen (op het terrein van goed koopmansgebruik) zijn opgenomen voor zover het betreft de vorming van een voorziening voor toekomstige uitgaven.
Bron voorziening transitievergoeding
Hoge Raad 26 augustus 1998 Baksteenarrest (ECLI:NL:HR:1998:AA2555)
Rechtbank Noord Nederland 2 april 2019 (ECLI:NL:RBNNE:2019:1300)