Hoe werkt een vaste inrichting qua belastingheffing?
Nieuw besluit inzake vaste inrichting
Op 1 juli 2022 heeft de staatssecretaris van Financiën een tweetal nieuwe besluiten bekend gemaakt.
- Een nieuw verrekenprijzenbesluit (het Verrekenprijzenbesluit); en
- Een nieuw winstallocatiebesluit vaste inrichtingen besluit (het VI-besluit).
Met deze nieuwe besluiten ligt de Nederlandse regelgeving meer in lijn met de OESO-richtlijnen van 2022. Belangrijkste wijzigingen hebben betrekking op 'het zwarte gat', derhalve 'geen heffing'.
Winst gemaakt met buitenlandse activiteiten. Waar belasting te betalen?
Van een vaste inrichting is sprake als u met bijvoorbeeld uw Nederlandse bv in Duitsland activiteiten gaat opzetten vanuit een kantoor of andere vaste bedrijfsinrichting in Duitsland. Een vaste inrichting is dus niet een zelfstandige entiteit in het buitenland. Een dochteronderneming is dit wel. Bij een vaste inrichting is derhalve de Nederlandse bv (ook) aansprakelijk voor de activiteiten in het buitenland. Fiscaal moet de vaste inrichting in het buitenland haar belastingen betalen.
Vanuit Nederlands perspectief moet de Nederlandse bv belasting betalen over haar totale winst (de zogenoemde wereldwinst). Andere landen willen natuurlijk ook belasting heffen over winsten die daar zijn behaald. Om dubbele belastingheffing of niet-heffing te voorkomen, zijn in belastingverdragen afspraken over de winstverdeling (winstallocatie) gemaakt.
Regelgeving vaste inrichting en belastingen
Over de verdeling van de belastingheffing over de winsten van vaste inrichtingen heeft de Belastingdienst (de staatssecretaris van Financiën) diens visie en beleid geactualiseerd in een besluit. Het doel van dit besluit is om duidelijkheid te geven over de wijze waarop de Belastingdienst de winstallocatie aan vaste inrichtingen beoordeelt. In het besluit wordt aansluiting gezocht bij de OESO-richtlijnen. De toerekening van de winst bestaat, kort gezegd, uit de volgende twee stappen:
- Activa, risico’s en vermogen worden toegerekend aan de vaste inrichting
op basis van de functionele analyse. Daarbij zijn in grote lijnen twee
methoden te onderscheiden:
- De ene methode gaat uit van de vermogensstructuur van de gehele bv (capital allocation);
- De andere van de vermogensstructuur van met de vaste inrichting vergelijkbare zelfstandige vennootschappen (thin capitalisation).
De toerekening van rentelasten is in de vennootschapsbelasting een zeer belangrijk issue. Bij de Belastingdienst is er (daarom) een voorkeur voor de eerste methode die uitgaat van een gelijke kredietwaardigheid van de bv als geheel. - Daarna wordt de winst van de vaste inrichting bepaald op basis van
de analyse in de eerste stap en de toepassing van het arm’s-lengthbeginsel
(kortweg: met de vaste inrichting handelen alsof het een derde partij is).
Daarbij kan de rentelast ter zake van het toegerekende vreemd vermogen
worden bepaald aan de hand van twee methoden:
- Of aansluiten bij het rentepercentage van de externe lening die aangetrokken is om het specifieke actief te financieren (tracing approach); óf
- Bij de totale rentelast van de bv in zijn geheel naar rato van het toegerekend vreemd vermogen de vaste inrichting (fungibility approach). De Belastingdienst heeft een voorkeur voor de laatste, omdat die meer rekening houdt met de specifieke omstandigheden van de vaste inrichting.
Het beleid is dus gericht op winsttoerekening aan de vaste inrichting die zoveel mogelijk leidt tot de winst die een onafhankelijk lichaam zou hebben behaald met vergelijkbare activiteiten onder vergelijkbare omstandigheden. Bij de vraag hoeveel winst die (fictief) zelfstandige onderneming kan genereren, verwijst het besluit specifiek naar ‘control over risk’. Dat bestaat uit de volgende elementen:
- De beslissingsbevoegdheid om een risicovolle kans op te pakken, uit te stellen of af te wijzen;
- De mogelijkheid om beslissingen te nemen of, en hoe, opvolging gegeven wordt aan dergelijke risicovolle kansen.
Tevens wordt in het besluit opgemerkt dat van belang is dat niet alleen de capaciteiten voor risicoallocatie aanwezig zijn, maar dat zij ook functioneel kunnen worden uitgevoerd.
De objectvrijstelling bij een vaste inrichting
Met ingang van 1 januari 2012 geldt voor vaste inrichtingen de zogenoemde objectvrijstelling. Daarbij worden zowel de positieve als de negatieve resultaten van de buitenlandse vaste inrichting uit de wereldwinst van een Nederlands lichaam geëlimineerd.
Voorkomen van niet-heffing bij een vaste inrichting
Als de bv in het andere land afwijkende keuzes maakt die ertoe leiden dat een deel van de winst van de vaste inrichting niet in de belastingheffing wordt betrokken, kan de Belastingdienst afwijken van het hiervoor beschreven beleid om te komen tot een uitkomst die niet leidt tot dubbele niet-belasting (er moet dus altijd ergens belasting worden betaald).
Opmerking fiscaal jurist inzake vaste inrichting
De toerekening van winst aan een vaste inrichting is geen sinecure en kan van jaar tot jaar aanzienlijk verschillen. Raadpleeg daarom altijd een deskundig adviseur en voorkom in elk geval dat u over een deel van de winst in twee landen belasting betaalt. Onderstaande adviseurs zijn u graag van dienst bij (complexe) vraagstukken.
Bron vaste inrichting
Besluit winstallocatie vaste inrichtingen 2022
Meer over vaste inrichting:
Scriptie winstallocatie vaste inrichting