Belgische fiscale vrijstellingen voor multinationals geen staatssteun
Fiscaliteit en staatssteun
België had een slimme fiscale regeling die ervoor zorgde dat internationale bedrijven zich in België gingen vestigen. Dit kon substantiële fiscale voordelen opleveren omdat België winsten die werden behaald buiten België feitelijk onbelast laat. Volgens de rechter is dit geen verboden staatssteun. Een land heeft een ruime beoordelingsmarge bij het invoeren van fiscale wetgeving en het sluiten van rulings. Belastingconcurrentie via slimme nationale fiscale regelingen blijft mogelijk. Wat kan Nederland hiermee?
Staatssteun fiscale maatregel in België
België kent een gunstige fiscale regeling voor multinationals die in België investeren. Deze zogenoemde overwinstregeling leidt ertoe dat een belangrijk deel van de winst was vrijgesteld van belastingheffing. Er circuleren bedragen van € 700 tot € 900 miljoen. Eurocommissaris Vestager (Mededinging) vond dat staatssteun en de Europese Commissie (EC) heeft dat bij beschikking vastgesteld. België stapte – met steun van Ierland en een multinational - naar de Europese rechter, maar plaatste de regeling wel vanaf 2015 in de ijskast. Op Valentijnsdag 2019 stelt het Hof van Justitie van de Europese Unie België in het gelijk. De overwinstregeling vorm geen staatssteun.
Achtergrond Belgische fiscale regeling
Net als zoveel landen wenst België (internationale) ondernemingen aan te trekken, dit doet Nederland ook met diverse regelingen. Daarvoor is vanaf 2005 een systeem van vrijstelling van overwinst gecreëerd. Internationale bedrijven konden een ruling krijgen (excess profit rulings). Via dit systeem worden afspraken gemaakt tussen de Belgische overheid en Belgische bedrijven waardoor ze minder belastingen moeten betalen. Bedrijven worden enkel belast op het deel van de winst dat ze behalen op binnenlandse activiteiten. In de ruling is bepaald onder welke voorwaarden de regeling zal worden toegepast. Er zijn twee stappen:
- In de ruling worden allereerst de zakelijke verrekenprijzen (jargon: arm’s length) voor de transacties tussen de Belgische vennootschap en de ermee verbonden vennootschappen vastgesteld op basis van een verrekenprijzenrapport. Na toepassing van deze verrekenprijzen op de transacties blijft de ‘zakelijke winst’ uit deze transacties in beginsel bij de Belgische entiteit die een centrale rol speelt binnen de multinationale groep.
- Vervolgens wordt op basis van een tweede verrekenprijzenrapport bepaald hoeveel de eventuele "overwinst" bedraagt. Daartoe wordt rekening gehouden met het feit dat een deel van de "zakelijke winst" voortvloeit uit de toegevoegde waarde die ontstaat uit de activiteiten van de Belgische entiteit en dat een ander deel van deze "zakelijke winst" het gevolg is van groepseffecten zoals synergie-effecten of schaalvoordelen.
De overwinst is dus de winst die een vennootschap niet zou hebben geboekt indien zij onafhankelijk was geweest. Deze overwinst is vrijgesteld. Volgens mevrouw Vestager (EC) was de vrijstelling een begunstigende regeling met selectieve voordelen, vooral omdat de methode tot vaststelling van de overtollige winst afweek van een methodologie die leidt tot een betrouwbare benadering van een marktconform resultaat en dus van het arm's length-beginsel. Dat kan volgens de EC niet worden gerechtvaardigd door de aard en de algemene regeling van het Belgische belastingstelsel. Ook was de regeling volgende de EC in strijd met de doelstelling van het vermijden van dubbele belasting, omdat niet vereist werd dat het bedrag van de vrijstelling wel in de winst werd opgenomen van een ander bedrijf.
Uitspraak rechter over fiscale regeling België en staatssteun
De rechter stelt voorop dat de directe belastingen – zoals vennootschapsbelasting en inkomstenbelasting - vallen onder de autonomie van de lidstaten, maar wel moeten worden toegepast binnen de grenzen van het EU-recht. Ook als ze (nog) niet zijn geharmoniseerd. De EC mag zich er dus tegenaan bemoeien en discriminerende behandeling van vergelijkbare ondernemingen kan staatssteun zijn (ook als het betreft het niet-heffen van belasting of de wijze van verlenen van voorkoming van dubbele belasting).
- Bij de beoordeling of sprake is van staatssteun hoeft de EC zich niet te beperken tot de formele wet, maar mag alle feiten en omstandigheden wegen.
- Wel stelt de rechter vast dat de staatssteun niet (direct) volgt uit de regelgeving, maar dat daarvoor nog overige (uitvoerings-)maatregelen moeten worden genomen. Daarbij is van belang of de fiscus een beoordelingsmarge heeft.
- De rechter stelt vast dat de fiscus in deze gevallen zo’n marge heeft en gebruikt (ten aanzien van het toepassingsbereik van de regeling en de bepaling van de hoogte van de overwinst, maar ook ten aanzien van de werkgelegenheid en investeringen; het eigenlijke doel van de regeling).
- Alles bij elkaar genomen heeft de EC niet bewezen dat sprake is van staatssteun naar de maatstaven die daartoe gelden. Die volgt niet (direct) uit de regelgeving of de systematische uitvoering daarvan. De verwijzing naar een aantal rulings is daarvoor te summier en zijn de onderlinge verschillen te groot.
Conclusie: de overwinstregeling is ten onrechte als staatssteun aangemerkt.
Opmerking fiscaal jurist over staatssteun
De Europese rechter vindt dus dat er geen sprake is van een echt 'systeem' van fiscale vrijstelling en oordeelt dat de Belgische Belastingdienst een ruime beoordelingsmarge heeft bij de beoordeling van de rulings. Bovendien wordt de belastingvermindering niet gekoppeld aan de toepassing van bepaalde maatregelen. Het EU-Hof stelt dat de overwinstrulings geen staatssteun vormen. Maar over de vraag of deze belastingmaatregel aanleiding gaf tot illegale staatssteun, lijkt het gerecht zich niet uit te spreken. Het Hof erkent wel uitdrukkelijk dat de EC het recht heeft om op basis van de staatssteunregels te bekijken of een verlaagde belastingbasis een selectief voordeel biedt.
Misschien had de EC beter per multinational een individuele beslissing kunnen nemen, in plaats van het fiscaal regime als dusdanig aan te vechten.
De EC heeft twee maanden om in Hoger Beroep te gaan.
Wat nu van deze zaak te vinden?
- Winstpunt is dat de Europese rechter de autonomie van de lidstaten in de directe belastingen (VPB, IB) respecteert. Nederland mag dus zelf de grondslagen en het tarief bepalen. Dat is al meer ruimte dan de politiek wenst te laten.
- Die vrijheid van de lidstaten gaat niet zover dat ze mogen handelen in strijd met Europese regelgeving zoals staatssteunbepalingen.
- Als de EC vindt dat sprake is van staatssteun bij directe belastingen, heeft zij een zware bewijslast als de regeling niet helemaal is ‘dichtgetimmerd’ en er dus nog beoordelingsruimte is voor de Belastingdienst.
- Daarbij komt het voor dat een land niet gedwongen kan worden tot het feitelijk heffen van belasting over een grondslag die naar internationaal geaccepteerde maatstaven niet (per se) in dat land thuishoort. Daarbij lijkt het niet van belang of in enig ander land wel over die grondslag wordt geheven.
- Rulings zijn niet uit den boze.
- Belastingconcurrentie blijft mogelijk.
- Of zijn al deze conclusie voorbarig en heeft de EC gewoon slecht geprocedeerd en te snel met de botte bijl gehakt…?
Apple - Fiat - Amazon - Starbucks
Het Belgische arrest kan gevolgen hebben voor andere fiscale dossiers in Europa.
- Vestager verplichtte Ierland € 13 miljard euro terug te vorderen van het Amerikaanse Apple.
- Luxemburg moet € 30 miljoen euro terughalen bij FiatChrysler, € 250 miljoen bij Amazon en € 120 miljoen van Engie.
- Nederland moest € 20 tot € 30 miljoen euro terugvorderen van Starbucks.
De meeste van deze zaken worden nu behandeld in beroep. Toch zijn er ook er grote verschillen. Alleen in het Belgische geval gaat het om een wet die overwinstrulings mogelijk maakt. De andere fiscale dossiers gaan over concrete begunstigende maatregelen aan individuele bedrijven. Dat maakt de cases moeilijk te vergelijken. Het is dan ook de vraag wat het Hof van Justitie van de Europese Unie van die cases vindt. Heeft de EC daar haar zaken beter op orde?