BESCHIKKING VAN HET HOF (Vierde kamer)
27 juni 2006*
"Artikel 104, lid 3, eerste alinea, van Reglement voor procesvoering - Vrij verrichten van diensten - Huur van auto in andere lidstaat dan woonstaat -Belasting op niet-geregistreerde voertuigen die aan inwoners ter beschikking staan - Wijze van heffing"
In zaak C-242/05,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch (Nederland) bij beslissing van 31 mei 2005, ingekomen bij het Hof op 3 juni 2005, in de procedure
G. M. van de Coevering
tegen
Hoofd van het District Douane Roermond van de rijksbelastingdienst,
geeft
HET HOF VAN JUSTITIE (Vierde kamer),
samengesteld als volgt: K. Schiemann, kamerpresident, N. Colneric en K. Lenaerts (rapporteur), rechters,
advocaat-generaal: P. Mengozzi, griffier: R. Grass,
het Hof zijnde voornemens overeenkomstig artikel 104, lid 3, eerste alinea, van zijn reglement voor de procesvoering te beslissen bij met redenen omklede beschikking,
de advocaat-generaal gehoord, de navolgende
Beschikking
1 Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 49 EG tot en met 55 EG.
2 Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen G. M. van de Coevering (hierna: "verzoeker") en het hoofd van het District Douane Roermond van de rijksbelastingdienst met betrekking tot een naheffingsaanslag wegens gebruik van een in België gehuurde en aldaar geregistreerde personenauto op het Nederlandse wegennet.
De nationale regeling
3 Artikel l van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 (hierna: "wet"), in de tot l januari 2002 geldende versie ervan, bepaalt:
"1. Onder de naam ,belasting van personenauto's en motorrijwielen' wordt een belasting geheven met betrekking tot personenauto's en motorrijwielen.
2. De belasting is verschuldigd ter zake van de registratie van een personenauto of een motorrijwiel in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 aangehouden register van opgegeven kentekens.
[...]
5. Ingeval een niet-geregistreerde personenauto of een niet-geregistreerd motorrijwiel feitelijk ter beschikking staat van een in Nederland wonende natuurlijke persoon of gevestigd lichaam, is de belasting verschuldigd ter zake van de aanvang van het gebruik met dat motorrijtuig in Nederland van de weg in de zin van de Wegenverkeerswet 1994."
4 Artikel 5, lid 2, van de wet bepaalt:
"Met betrekking tot een niet-geregistreerde personenauto of een niet-geregistreerd motorrijwiel wordt de belasting geheven van degene die het motorrijtuig feitelijk ter beschikking heeft."
5 Artikel 6 van de wet bepaalt:
"1. De belasting moet op aangifte worden voldaan.
2. In afwijking van artikel 10, tweede lid, en artikel 19, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen:
a. moet de belasting, indien deze verschuldigd is:
1° ter zake van de registratie, worden betaald voordat het kenteken op naam is gesteld;
2° ter zake van de aanvang van het gebruik van de weg, worden betaald vóór de aanvang van dat gebruik;
b. wordt de aangifte gelijktijdig met de betaling gedaan.
3. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld ingevolge welke de belasting in afwijking van het tweede lid, onderdeel b, niet behoeft te worden betaald vóór de aanvang van het gebruik van de weg.
4. Indien in een geval als bedoeld in het derde lid, degene die de feitelijke beschikking heeft over een niet-geregistreerde personenauto of een niet-geregistreerd motorrijwiel bij controle door ambtenaren van de rijksbelastingdienst of door opsporingsambtenaren als bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering niet aannemelijk maakt dat de belasting is betaald, dient de belasting terstond te worden betaald."
6 Artikel 9, lid l, van de wet, in de tot en met 30 juni 2001 toepasselijke versie ervan, bepaalt:
"1. De belasting bedraagt voor een personenauto 45,2 percent van de netto catalogusprijs, verminderd met ƒ 3394, dan wel, in geval van een personenauto die wordt aangedreven door een motor met een compressie-ontsteking 45,2 percent van de netto catalogusprijs,
a. vermeerderd met ƒ 722, of
b. indien de emissie van die personenauto voldoet aan de emissiegrenswaarden voor het jaar 2005, verminderd met ƒ 478.
[...]
7 Artikel 4, lid 3, van het Uitvoeringsbesluit belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 (hierna: "uitvoeringsbesluit") luidt als volgt:
"Vrijstelling voor een in het buitenland aan een in Nederland wonende natuurlijke persoon of gevestigd lichaam verhuurde personenauto of motorrijwiel wordt slechts verleend indien de personenauto of het motorrijwiel uiterlijk aan het eind van de dag volgende op die waarop het gebruik van de Nederlandse weg is aangevangen, buiten Nederland wordt gebracht, dan wel wordt ingeleverd bij een Nederlandse vestiging van de verhuurmaatschappij."
Het hoofdgeding en de prejudiciële vraag
8 Verzoeker, die in Nederland woont, heeft van een Belgische vennootschap een in België geregistreerde personenauto gehuurd.
9 Nadat het hoofd van het District Douane Roermond van de rijksbelastingdienst op 31 mei en 21 juni 2001 had geconstateerd dat bovengenoemde auto geparkeerd stond respectievelijk reed op Nederlands grondgebied zonder dat hij in Nederland was geregistreerd, heeft hij met toepassing van artikel l, lid 5, van de wet, een naheffingsaanslag vastgesteld ter hoogte van 60 476 NLG (27 565 EUR). Tevens heeft hij een boete opgelegd ter hoogte van 25 % van dit bedrag, dat wil zeggen 15 185 NLG (6 891 EUR).
10 Nadat het tegen de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gemaakte bezwaar was afgewezen, heeft verzoeker bij de verwijzende rechterlijke instantie beroep ingesteld.
11 In zijn verwijzingsbeslissing heeft het Gerechtshof te ' s-Hertogenbosch erop gewezen dat zowel met betrekking tot een in Nederland als met betrekking tot een in een andere lidstaat gehuurde auto de betrokken belasting voor het volledige bedrag en definitief, zonder mogelijkheid van teruggaaf, verschuldigd is bij aanvang van gebruik van de Nederlandse weg door een Nederlands ingezetene met die auto. Het Gerechtshof vraagt zich af of deze belasting een Nederlands ingezetene niet belemmert om in een andere lidstaat een personenauto te huren, in het bijzonder wanneer de huurperiode langer is dan de in artikel 4, lid 3, van het uitvoeringsbesluit bedoelde periode van twee dagen, maar korter dan de economische levensduur van de auto.
12 Voor een dergelijke periode zal een Nederlands ingezetene de voorkeur geven aan het huren van een in Nederland geregistreerde auto waarvoor de verhuurder de op auto's rustende belasting reeds heeft voldaan, boven een auto die niet in Nederland is geregistreerd en waarvoor deze belasting nog niet is voldaan. Indien in het eerste geval de verhuurder de voldane belasting in de huurprijs doorberekent, dan is voor elke huur die korter is dan de levensduur van de auto, deze doorberekening altijd minder dan het volle bedrag van de belasting. In het tweede geval daarentegen wordt de verhuurder het volle bedrag aan belasting verschuldigd, ongeacht de periode van huur en ongeacht de duur van het gebruik van de weg in Nederland. Welnu, in de meeste gevallen zal een verhuurder van een auto die niet in Nederland is geregistreerd, buiten Nederland zijn gevestigd.
13 Hoewel het juist is dat een niet in Nederland gevestigde verhuurder tot registratie en voldoening van het volle belastingbedrag kan overgaan voordat hij een auto aan een Nederlands ingezetene verhuurt, zal hij hiertoe normaliter niet bereid zijn, aangezien hij in dat geval ofwel deze belasting voor het volle bedrag aan de huurder in rekening moet brengen, waardoor de huurprijs niet concurrerend zal
zijn, ofwel deze belasting geheel of grotendeels zelf moet dragen, waardoor hij op economische gronden van de verhuur zal afzien.
14 Voorzover een verhuurder aldus zou kunnen worden belemmerd, in een andere lidstaat dan Nederland aan een Nederlands ingezetene een personenauto te verhuren voor een periode die langer is dan de vrijstellingsperiode, maar korter dan de levensduur van de auto, is het volgens de verwijzende rechter voor gerede twijfel vatbaar of de heffing op grond van artikel l, lid 5, van de wet verenigbaar is met het beginsel van het vrij verrichten van diensten.
15 Onder verwijzing naar punt 68 van het arrest van 21 maart 2002, Cura Anlagen (C-451/99, Jurispr. blz. 1-3193), vraagt de verwijzende rechter zich af of een dergelijke belemmering van het vrij verrichten van diensten kan worden gerechtvaardigd door een dwingende reden van algemeen belang.
16 Gelet op de punten 67 tot en met 69 van hetzelfde arrest meent de verwijzende rechter dat voor twijfel vatbaar is of deze belasting in overeenstemming is met het evenredigheidsbeginsel, voorzover in casu een naheffingsaanslag voor het volle bedrag aan belasting is opgelegd op grond van de enkele constatering dat verzoeker het betrokken voertuig op een bepaald ogenblik op Nederlands grondgebied heeft gebruikt, zonder dat is komen vast te staan voor welke periode de personenauto is gehuurd en wat de duur is geweest van het gebruik door verzoeker met deze auto van de weg in Nederland.
17 In deze omstandigheden heeft het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag voorgelegd:
"Staat het gemeenschapsrecht, in het bijzonder het vrije verkeer van diensten zoals omschreven in artikel 49 [EG] tot en met 55 [EG], eraan in de weg dat [het Koninkrijk der Nederlanden] van een in Nederland wonende natuurlijke persoon -die in een andere lidstaat een personenauto op basis van een overeenkomst met een verhuurder huurt, en welke auto niet is geregistreerd in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 aangehouden register en waarvoor niet op de voet van artikel l, tweede lid, van de [wet] de belasting van personenauto's en motorrijwielen is voldaan - op grond van artikel l, vijfde lid, van de [wet] belasting van personenauto's en motorrijwielen heft ter zake van de aanvang van het gebruik met die personenauto in Nederland van de weg in de zin van de Wegenverkeerswet 1994, waarbij het volle bedrag aan belasting verschuldigd is, ongeacht de periode van huur en ongeacht de duur van het gebruik van de weg in Nederland en waarbij voor vorenbedoelde natuurlijk persoon geen enkel recht op vrijstelling en geen enkel recht op teruggaaf bestaat?"
Beantwoording van de prejudiciële vraag
18 Krachtens artikel 104, lid 3, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering kan het Hof, wanneer het antwoord op een prejudiciële vraag duidelijk uit de rechtspraak kan worden afgeleid, beslissen bij een met redenen omklede beschikking.
19 Volgens vaste rechtspraak staat artikel 49 EG in de weg aan de toepassing van een nationale regeling die de mogelijkheid voor een dienstverrichter om daadwerkelijk van de vrijheid van dienstverrichting gebruik te maken, zonder objectieve rechtvaardiging beperkt (zie met name arrest Cura Anlagen, reeds aangehaald, punt 29, en arrest van 11 maart 2004, Commissie/Frankrijk, C-496/01, Jurispr. blz. 1-2351, punt 64). Bovendien komt de vrijheid van dienstverrichting zowel de dienstverrichter als de ontvanger van de dienst ten goede (zie met name arrest van 17 februari 2005, Viacom Outdoor, C-l34/03, Jurispr. blz. 1-1167, punt 35).
20 Artikel 49 EG verzet zich ook tegen de toepassing van een nationale regeling die ertoe leidt, dat het verrichten van diensten tussen lidstaten moeilijker wordt dan het verrichten van diensten binnen een enkele lidstaat (arrest van 5 oktober 1994, Commissie/Frankrijk, C-381/93, Jurispr. blz. 1-5145, punt 17, en arrest Cura Anlagen, reeds aangehaald, punt 30).
21 In het hoofdgeding ontmoedigt de Nederlandse wettelijke regeling het huren van een auto in een andere lidstaat, door Nederlandse ingezetenen die een auto hebben gehuurd van een in een andere lidstaat gevestigde onderneming, te verplichten vanaf de aanvang van het gebruik van de weg in Nederland de volle registratiebelasting te voldoen. Aangezien deze verplichting derhalve grensoverschrijdende verhuuractiviteiten bemoeilijkt (zie in die zin arrest Cura Anlagen, reeds aangehaald, punten 37 en 71), vormt zij een belemmering van het vrij verrichten van diensten.
22 Een dergelijke maatregel kan slechts worden toegestaan indien het gaat om één van de in artikel 46, lid l, EG uitdrukkelijk genoemde maatregelen of indien hij zijn rechtvaardiging vindt in dwingende redenen van algemeen belang. Maar in een dergelijk geval moet de toepassing van deze maatregel bovendien geschikt zijn om de verwezenlijking van het gestelde doel te waarborgen en mag hij niet verder gaan dan ter bereiking van dat doel noodzakelijk is (zie in die zin arrest Cura Anlagen, reeds aangehaald, punten 31 en 32, en de aldaar aangehaalde rechtspraak).
23 Onder voorbehoud van bepaalde in casu niet relevante uitzonderingen, is de belasting op motorvoertuigen niet geharmoniseerd. Op dit gebied oefenen de lidstaten dus vrij hun fiscale bevoegdheid uit, mits zij daarbij het gemeenschapsrecht in acht nemen (arrest Cura Anlagen, reeds aangehaald, punt 40).
24 Het is een lidstaat toegestaan een registratiebelasting te heffen over een voertuig dat ter beschikking van een van zijn inwoners is gesteld door een in een andere lidstaat gevestigde vennootschap, wanneer dit voertuig hoofdzakelijk is bestemd voor duurzaam gebruik in eerstgenoemde lidstaat of daar feitelijk duurzaam wordt gebruikt (zie in die zin arrest Cura Anlagen, reeds aangehaald, punt 42; beschikking van 30 mei 2006, Leroy, C-435/04, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 14, en, met betrekking tot bedrijfsvoertuigen die ter beschikking van werknemers zijn gesteld, arresten van 15 september 2005, Commissie/Denemarken, C-464/02, Jurispr. blz. 1-7929, punten 75-78; 15 december 2005, Nadin e.a., C-151/04 en C-152/04, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 41, en 23 februari 2006, Commissie/Finland, C-232/03, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 47).
25 Het staat aan de nationale rechter uit te maken wat de duur is van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde huurovereenkomst, en wat de aard van het effectieve gebruik van het gehuurde voertuig is (zie arrest Nadin e.a., reeds aangehaald, punt 42, en beschikking Leroy, reeds aangehaald, punt 15).
26 Wordt daarentegen niet aan de in punt 24 van deze beschikking genoemde voorwaarden voldaan, dan is de band van de in een andere lidstaat geregistreerde auto met een lidstaat geringer, zodat de betrokken beperking een andere rechtvaardiging vereist (reeds aangehaalde arresten, Commissie/Denemarken, punt 79, en Commissie/Finland, punt 48).
27 Gesteld dat een dergelijke rechtvaardiging bestaat, dan moet de belasting hoe dan ook nog altijd, zoals het Hof in punt 69 van zijn reeds aangehaalde arrest Cura Anlagen heeft gepreciseerd, het evenredigheidsbeginsel eerbiedigen. Aangaande een Oostenrijkse, op het brandstofverbruik gebaseerde belasting verbonden met een verplichting tot registratie van in een andere lidstaat gehuurde voertuigen, heeft het Hof geoordeeld dat een dergelijke belasting in strijd is met het evenredigheidsbeginsel, aangezien het nagestreefde doel kan worden bereikt door een belasting in te voeren die evenredig is aan de duur van de registratie van het voertuig in de staat waar het wordt gebruikt, zodat discriminatie bij de afschrijving van de belasting ten nadele van in andere lidstaten gevestigde autoleasebedrijven kan worden voorkomen.
28 Hetzelfde beginsel geldt voor een nationale wettelijke regeling die, zonder een registratie van een in het buitenland gehuurd en geregistreerd voertuig te eisen, voorziet in een belasting die moet worden voldaan bij aanvang van het gebruik van de weg in de betrokken lidstaat met die auto, aangezien het met die belasting nagestreefde doel kan worden bereikt door het invoeren van een belasting die evenredig is aan de gebruiksduur van het voertuig in deze staat.
29 Hieruit volgt dat een nationale wettelijke regeling krachtens welke een belasting wordt geheven waarvan de hoogte niet evenredig is aan het gebruik van de auto in de betrokken lidstaat, zelfs indien zij een legitiem en met het Verdrag verenigbaar doel nastreeft, in strijd is met de artikelen 49 EG tot en met 55 EG wanneer zij van toepassing is op in een andere lidstaat gehuurde en geregistreerde auto's die niet zijn bestemd voor duurzaam gebruik in eerstgenoemde lidstaat en daar ook niet feitelijk duurzaam worden gebruikt, tenzij het doel ervan niet kan worden bereikt door het invoeren van een belasting die evenredig is aan de duur van het gebruik van de auto in die staat.
30 Aangaande de in het hoofdgeding aan de orde zijnde wettelijke regeling is duidelijk dat het doel ervan kan worden bereikt met een belasting die evenredig is aan de duur van het gebruik van de auto op Nederlands grondgebied. De Nederlandse regering heeft immers aangekondigd dat deze wettelijke regeling za] worden aangepast in die zin dat voor in een andere lidstaat gehuurde voertuigen de belasting zal worden vastgesteld op basis van de duur van het huurcontract.
31 Aangaande het hoofdgeding blijkt uit de verwijzingsbeschikking dat de betrokken Nederlandse belasting aan de verzoeker is opgelegd zonder dat voorafgaand hieraan de periode van huur van de auto of de duur van het gebruik van de weg in Nederland was vastgesteld, aangezien deze elementen voor de toepassing van de bestaande wet irrelevant zijn.
32 Derhalve wordt krachtens de in het hoofdgeding aan de orde zijnde wettelijke regeling een belasting geheven die niet evenredig is aan de gebruiksduur van de auto in die lidstaat, aangezien voor een in een andere lidstaat gehuurde en geregistreerde auto die niet is bestemd voor duurzaam gebruik in eerstgenoemde lidstaat en daar ook niet feitelijk duurzaam wordt gebruikt, de volle belasting moet worden voldaan, zonder dat rekening wordt gehouden met de duur van het gebruik van het Nederlandse wegennet en zonder dat is voorzien in enige vrijstelling of teruggaaf.
33 Gelet op het voorgaande moet op de gestelde vraag worden geantwoord dat de artikelen 49 EG tot en met 55 EG zich verzetten tegen een nationale regeling van een lidstaat als aan de orde in het hoofdgeding, op grond waarvan van een in die lidstaat wonende natuurlijke persoon die een in een andere lidstaat geregistreerd voertuig huurt, bij de aanvang van het gebruik van deze auto op de weg van eerstgenoemde lidstaat voldoening van de volle registratiebelasting wordt gevorderd, zonder dat rekening wordt gehouden met de duur van het gebruik van dat wegennet en zonder dat de betrokkene aanspraak kan maken op vrijstelling of teruggaaf, wanneer de auto niet is bestemd voor duurzaam gebruik in eerstgenoemde lidstaat en daar ook niet feitelijk duurzaam wordt gebruikt.
Kosten
34 Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De kosten door de Nederlandse regering en de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof van Justitie (Vierde kamer) verklaart voor recht:
De artikelen 49 EG tot en met 55 EG verzetten zich tegen een nationale regeling van een lidstaat als aan de orde in het hoofdgeding, op grond waarvan van een in die lidstaat wonende natuurlijke persoon die een in een andere lidstaat geregistreerd voertuig huurt, bij de aanvang van het gebruik van deze auto op de weg van de eerstgenoemde lidstaat voldoening van de volle registratiebelasting wordt gevorderd, zonder dat rekening wordt gehouden met de duur van het gebruik van dat wegennet en zonder dat de betrokkene aanspraak kan maken op vrijstelling of teruggaaf, wanneer de auto niet is bestemd voor duurzaam gebruik in eerstgenoemde lidstaat en daar ook niet feitelijk duurzaam wordt gebruikt.