De objectvrijstelling in de vennootschapsbelasting
Sedert 1 januari 2012 kent de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 de objectvrijstelling. De objectvrijstelling voor buitenlandse ondernemingswinsten geldt voor binnenlandse vennootschapsbelastingplichtigen die winst genieten uit een andere staat.
Wanneer is de objectvrijstelling van toepassing?
Allereerst dient vastgesteld te worden of er sprake is van een mogelijke dubbele heffing. Dit komt bijvoorbeeld aan de orde indien een belastingplichtige voordelen geniet uit een in het buitenland gelegen onroerende zaak of vaste inrichting. Op basis van het Verdrag ter voorkoming van dubbele belasting tussen Nederland en de andere staat zal vastgesteld moeten worden wie het heffingsrecht heeft. Mocht blijken dat het heffingsrecht toegewezen is aan de andere staat, dan zal Nederland, overeenkomstig het Verdrag ter voorkoming van dubbele belasting, een tegemoetkoming dienen te verlenen. Voor de vennootschapsbelasting wordt deze tegemoetkoming verleend in de vorm van de objectvrijstelling.
Hoe werkt de objectvrijstelling?
De werking van de objectvrijstelling kan het best worden uitgelegd aan de hand van een voorbeeld. Om dit voorbeeld begrijpelijk te houden wordt als uitgangspunt gehanteerd dat de andere staat dezelfde belastingrondslagen als Nederland hanteert.
Een naar Nederlands recht opgerichte B.V. (X B.V.) bezit meerdere onroerende zaken die buiten Nederland zijn gelegen. Na het Verdrag ter voorkoming van dubbele belasting te hebben geraadpleegd stelt X B.V. vast dat het heffingsrecht van alle buiten Nederland gelegen onroerende zaken aan deze andere staten is toegewezen. De opbrengsten van X B.V. bestaan uit huuropbrengsten én verkoopwinsten. De wereldwinst van X B.V. bedraagt 300, waarvan 100 buitenlandse ondernemingswinst. In dat geval dient Nederland een vrijstelling te verlenen van 100, er blijft dan nog 200 over waarover Nederland vennootschapsbelasting mag heffen.
Waar zit dan de complexiteit?
De toepassing van de objectvrijstelling lijkt ogenschijnlijk simpel en logisch, de objectvrijstelling wordt echter complexer in geval van:
- Het niet van toepassing zijn van het Verdrag ter voorkoming van dubbele belasting met de andere staat;
- Aanwezige valutaresultaten;
- Een fiscale eenheid vennootschapsbelasting;
- Geen sprake van ondernemingswinst (maar beleggingswinst);
- Het toedelen van (algemene) kosten.
De toepassing van de objectvrijstelling lijkt ogenschijnlijk simpel en logisch, echter het is een hele opgave om tot de juiste berekening van de vrijstelling te komen.