Gratis krant voor werknemers
Een werkgever mag een abonnement op een tweede krant belastingvrij aan een werknemer verstrekken. Als een uitgever van een krant gratis aan haar werknemers een krant verstrekt, kan dit ook belastingvrij. Voorwaarde is dat de werknemer de krant nodig heeft voor zijn functie en dat hij al een abonnement op een krant heeft. Of hij dit abonnement zelf moet afsluiten of de krant samen met de buren leest, is onduidelijk.
Het besluit
Vraag 1
Een omroepbedrijf verstrekt aan een werknemer een abonnement op
een dagblad. Voor deze werknemer is geen sprake van vakliteratuur, maar
het lezen van de krant is wel nodig voor het uitoefenen van zijn functie.
Hij heeft overigens in privé al een abonnement op een dagblad. Mag de werkgever
het abonnement op het tweede dagblad onbelast verstrekken?
Antwoord
Ja, de werkgever mag het abonnement op het tweede dagblad onbelast
verstrekken. De verstrekking van het abonnement op een dagblad behoort
tot de vrije verstrekkingen indien sprake is van vakliteratuur. Zo niet,
dan behoort een abonnement tot de vrije verstrekkingen voor zover lezing
van het dagblad bijdraagt aan de behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking.
Zie de artikelen 15, 15a en 17 van de Wet op de loonbelasting 1964; hierna:
Wet LB. Voor journalisten is een krant in de regel vakliteratuur. De werknemer
is geen journalist. Voor deze werknemer draagt lezing van het dagblad wel
bij aan een behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking. Aangezien de
werknemer reeds in privé een abonnement op een dagblad heeft, strekt de
verstrekking van het abonnement op het tweede dagblad geheel tot een behoorlijke
vervulling van de dienstbetrekking (zie in dit verband ook het antwoord
op vraag 2). Het abonnement op het tweede dagblad kan hierom vrij worden
verstrekt.
Vraag 2
Een uitgever van een dagblad verstrekt een kwartaalabonnement
op een krant aan werknemers die de krant gebruiken voor de behoorlijke
vervulling van hun dienstbetrekking. De krant is voor hen geen vakliteratuur.
Met statistische informatie kan de werkgever aannemelijk maken dat vergelijkbare
personen € 30 aan kranten besteden. De krant is een product uit eigen bedrijf
als bedoeld in artikel 41 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001
(hierna URLB). De normale prijs voor een kwartaalabonnement op deze krant
is € 55. De werknemers betalen een eigen bijdrage van € 20 per kwartaal.
De werkgever is van mening dat hij in dit geval niets tot het loon hoeft
te rekenen. Is dit juist?
Antwoord
Ja, dit is juist. Het verschil tussen € 55 (de abonnementsprijs)
en € 30 (de uitgaven van vergelijkbare personen voor dagbladen), ofwel €
25, behoort tot de vrije verstrekkingen op grond van artikel 17, eerste
lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet LB. Niet vrij op grond van deze
bepaling is dus € 30. Op grond van de regeling voor producten uit eigen
bedrijf in artikel 41 van de URLB behoort tot de vrije verstrekkingen echter
nog 20% van € 55 (abonnementsprijs), ofwel € 11. Er resteert dan een bedrag
van € 19. Op dit bedrag komt de eigen bijdrage van de werknemer van € 20
in mindering, echter niet verder dan tot nihil.
Toelichting vergelijkingscriterium
De tekst van artikel 17, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van
de Wet LB, is afgestemd op de tekst met betrekking tot vrije vergoedingen
in artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet LB. De in
deze bepalingen opgenomen begrippen hebben dezelfde betekenis. De fiscale
behandeling van vergoedingen en verstrekkingen is zoveel mogelijk gelijk.
Dit is in overeenstemming met de bedoeling van de wetgever. In dit geval
is geen sprake van vakliteratuur. Het abonnement draagt wél bij aan de
behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking. Als de werknemer de kosten
van het dagblad zelf had moeten betalen, zou een vergoeding voor deze uitgaven
slechts vrij zijn geweest voor zover de uitgaven niet zouden zijn gedaan
door iemand die niet een zodanige dienstbetrekking vervult, maar wat inkomen,
vermogen en gezinsomstandigheden betreft in dezelfde positie verkeert.
Dit criterium is gelet op het vorenstaande van overeenkomstige toepassing
met betrekking tot vrije verstrekkingen.
Toelichting rangorde
In het algemeen geldt als uitgangspunt dat een specifieke regeling voorgaat
op een algemene regeling, tenzij uit de wet, de wetsgeschiedenis, het doel
en de strekking van de desbetreffende regeling of de jurisprudentie iets
anders blijkt. In dit verband is duidelijkheidshalve in artikel 22, eerste
lid, van de URLB, bepaald dat een verstrekking steeds voor het bijbehorende
normbedrag in de heffing wordt betrokken als die verstrekking vanaf een
bepaald bedrag tot de vrije verstrekkingen behoort. Dit betekent dat de
regeling voor producten uit eigen bedrijf niet kan samenlopen met bijvoorbeeld
de regeling voor bepaalde openbaarvervoerkaarten (zie artikel 26 van de
URLB), de regeling voor bepaalde maaltijden (zie artikel 32 van de URLB)
of de regeling voor bepaalde fietsen voor woon-/ werkverkeer (zie artikel
37 van de URLB). Voor de regeling voor producten uit eigen bedrijf geldt
niet dat daarmee een verstrekking vanaf een bepaald bedrag tot de vrije
verstrekkingen behoort. Hierop is de regeling van artikel 22, eerste lid,
van de URLB, dus niet van toepassing. Voorts is van belang dat de regeling
van artikel 41 van de URLB in beginsel is geschreven voor producten die
een werknemer louter in de consumptieve sfeer gebruikt of verbruikt. Deze
beperking is evenwel niet in de wettekst neergeslagen. Gelet op één en
ander ben ik van oordeel dat een redelijke wetstoepassing met zich meebrengt
dat de regeling voor producten uit eigen bedrijf de toepassing van de algemene
regeling voor vrije verstrekkingen niet opzij zet. Dit geldt op overeenkomstige
wijze ook voor vergoedingen.
Bron: Besluit Staatssecretaris van Financiën van 16 december 2004, nr.
CPP2004/1859M.