Box 3 in beweging?
Hof Amsterdam 16 februari 2018, nr. 17/00112
Op 16 januari 2018 heeft het Hof Amsterdam geoordeeld dat de box 3 heffing zoals deze in 2014 werd geheven voor de particuliere belegger een buitensporige last vormt. Het Hof oordeelt dat sprake is van een schending van artikel 1 eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Het Hof verbindt hier echter geen consequenties aan en stelt daarmee de wetgever in staat de wet in overeenstemming met artikel 1 EVRM te brengen.
Tarieven Box 3
Soort belegging | 2022 | 2023 | 2024 |
Banktegoeden | 0,00% | 0,36% | 1,03% |
Beleggingen | 5,53% | 6,17% | 6,04% |
Schulden | 2,28% | 2,57% | 2,47% |
Box 3 wijziging 2023 en 2024
Het tarief in box 3 wordt verhoogd van 32% naar 36% in 2024. Het tarief blijft dan in 2025 ook 36%. Het heffingsvrije vermogen van € 57.000 per belastingplichtige blijft in 2023 en 2024 gelijk. Het nieuwe box 3 stelsel is uitgesteld tot 2027. Tevens zijn er nog een paar kleinere wijzigingen per 2023 / 2024, de belangrijkste:
- Vermogen binnen een VvE (vereniging van eigenaren) wordt gezien als spaarsaldo (en niet als overige bezitting). Bezittingen in box 3 worden gezien als banktegoeden (fictief rendement 0,36%) of overige bezittingen (fictief rendement 6,17% in 2023). Dit geldt per 2023.
- Vermogen op de derdenrekening bij de notaris wordt gezien als spaarsaldo (per 2023)
- Onderlingen vorderingen en schulden tussen ouders en kinderen kunnen een probleem opleveren. Het forfaitaire rendement op vorderingen bedraagt 6,17% en voor schulden 2,46% (cijfers 2023). Bij onderlinge vorderingen en schulden (ouders / kinderen en fiscale partners) zou dit oneerlijk zijn. De vorderingen en schulden worden per 2023 gedefiscaliseerd. Dit kan ook plaatsvinden door verrekenbeding bij huwelijkse voorwaarden.
- Tip: als het werkelijke rendement lager is dan het forfaitarie rendement maak dan bezwaar tegen uw aanslag inkomstenbelasting.
Kamervragen
Op 22 februari 2018 heeft de Staatssecretaris van Financiën vragen van de Tweede Kamer beantwoord (brief van 22 februari 2018, nr. 2018-0000024376). De Staatssecretaris merkt op dat, indien de Hoge Raad deze uitspraak zou bevestigen, er dan geen directe consequenties zijn, omdat de aanslag in stand wordt gelaten. Daarnaast geeft hij aan dat de box 3 heffing met ingang van 2017 reeds meer in overeenstemming is gebracht met artikel 1 EVRM.
Fiscale beleidsagenda
Op 23 februari 2018 heeft de Staatssecretaris van Financiën de Fiscale beleidsagenda naar de Tweede Kamer gestuurd (brief van 23 februari 2018, nr. 2018-0000027221). Ten aanzien van spaar- en beleggingsvermogen zal er een kabinetsstandpunt worden ingenomen ten aanzien van het belasten van box 3 vermogen op basis van het daadwerkelijk rendement. De toezegging hierbij is dat in het voorjaar van 2018 er een brief naar de Tweede Kamer wordt gestuurd met het standpunt alsmede een bijbehorend tijdpad om hier een nadere invulling aan te geven.
Noot fiscaal jurist
Daar de box 3 heffing zoals deze tot en met het belastingjaar 2016 geldt, mogelijkerwijs in strijd is met artikel 1 EVRM heeft de wetgever met ingang van 2017 de Wet inkomstenbelasting 2001 hierop aangepast. Daar de belastingheffing echter nog steeds plaatsvindt op basis van een fictief rendement, is het niet uitgesloten dat ook voor de jaren 2017 en later sprake is van een strijdigheid met artikel 1 EVRM. Een belasting op basis van het werkelijke rendement zal een eerlijkere belasting zijn, echter zal dit naar verwachting de nodige uitvoeringsproblematiek met zich meebrengen.
Voor nu wachten we de brief van de Staatssecretaris van Financiën aan de Tweede Kamer in het voorjaar 2018 af, er lijkt echter beweging te komen in de box 3 heffing.