Geen aflossingsverplichting, geen eigenwoningschuld
Om aanspraak te maken op hypotheekrenteaftrek, moet sprake zijn van een eigenwoningschuld. Wat exact een eigenwoningschuld is, is opgenomen in de wet. De wet geeft de volgende voorwaarden:
- Een schuld die is aangegaan in verband met de eigen woning;
- Waarbij een contractuele aflossingsverplichting is opgenomen op grond waarvan in 360 maanden (30 jaar) en ten minste annuïtair de lening wordt afgelost;
- Waarbij aan de aflossingseis wordt voldaan.
Alleen als aan deze drie voorwaarden is voldaan, is sprake van een eigenwoningschuld die recht geeft op hypotheekrenteaftrek. De Rechtbank Zeeland - West-Brabant deed recent uitspraak in een zaak over het vereiste van een contractuele aflossingsverplichting. Dit artikel gaat over die uitspraak.
Omstandigheden eigenwoningschuldzaak
De belastingplichtige sluit in 2015 een leningsovereenkomst. De lening is bedoeld voor de aanschaf van een eigen woning. De uitlener van het geld is de vader van de belastingplichtige. Dat heeft onder meer tot gevolg dat nog een aanvullende voorwaarde geldt. Het betreft de zogenaamde informatieverplichting op grond waarvan de belastingplichtige in zijn jaarlijkse aangifte inkomstenbelasting bepaalde gegevens over de lening moet verstrekken. Dit zijn gegevens die de Belastingdienst normaal gesproken van bijvoorbeeld de bank krijgt. Bij een lening in familiaire kring is het echter zo dat de Belastingdienst deze gegevens niet automatisch verstrekt krijgt. Daarom is deze informatieverplichting in de wet opgenomen.
In de belastingaangiften over 2015 en 2016 claimt belastingplichtige de hypotheekrenteaftrek. Deze wordt ook toegekend. In 2018 meldt de Belastingdienst dat over 2015 een navorderingsaanslag wordt opgelegd. De correcties zien op de eigenwoningschuld en daarmee de hypotheekrenteaftrek. Het standpunt van de Belastingdienst luidt dat geen sprake is van een eigenwoningschuld. De betaalde rente is dan niet aftrekbaar. De belastingplichtige is het met dit standpunt oneens.
Geschilpunten over de hypotheekrenteaftrek
De Belastingdienst heeft de ingediende aangifte gevolgd en wil op een later moment navorderen. Dat leidt ertoe dat er twee geschilpunten zijn:
- Mag de Belastingdienst navorderen?
- Is sprake van een eigenwoningschuld?
Wij behandelen beide geschilpunten hierna afzonderlijk van elkaar.
Nieuw feit en eigenwoningschuld
Of de inspecteur mag navorderen, is in deze zaak afhankelijk van de vraag of er een zogenaamd nieuw feit is. Dat zijn feiten die de inspecteur niet bekend waren of redelijkerwijs bekend hadden kunnen zijn toen hij de aanslag over 2015 vaststelde. De hoofdregel is dat de Belastingdienst mag vertrouwen op in de aangifte opgenomen gegevens, tenzij hij zich bewust moet zijn van de waarschijnlijkheid van de onjuistheid.
De Belastingdienst heeft een onderzoek gedaan bij de vader en heeft daarbij de leningsovereenkomsten aangetroffen. Dit onderzoek vond plaats na de afwikkeling van de inkomstenbelasting 2015. Pas na het inzien van de leningsovereenkomsten is geconcludeerd dat de schuld van deze belastingplichtige (de zoon), naar de mening van de Belastingdienst, helemaal geen eigenwoningschuld is. Daarmee is volgens de Belastingdienst sprake een nieuw feit. De belastingplichtige is het hier echter niet mee eens. Hij meent dat de inspecteur bij het opleggen van de aanslag over 2015 al vragen had moeten stellen. De Belastingdienst kon zien dat het een 'bijzondere' lening was, omdat er bijvoorbeeld geen notariskosten voor de geldlening zijn opgegeven. Dat had aanleiding moeten zijn om vragen te stellen.
De rechtbank is het niet met de belastingplichtige eens. De Belastingdienst mocht uitgaan van de juistheid van de aangifte over 2015. Deze aangifte zag er namelijk verzorgd uit en dat bepaalde 'gebruikelijke' kosten niet zijn opgegeven, maakt niet dat de aangifte direct als mogelijk onjuist moet worden gezien. De Belastingdienst beschikt dus over een nieuw feit en dat maakt navordering mogelijk. De vervolgvraag is dan of sprake is van een eigenwoningschuld of niet.
Is sprake van een eigenwoningschuld?
De rechtbank heeft de schriftelijke leningsovereenkomsten ingezien. Hieruit volgt dat niet is opgenomen dat de lening ten minste annuïtair moet worden afgelost. Voorts is niet opgenomen dat de lening in maximaal 360 maanden moet worden afgelost. De belastingplichtige heeft geen verdere stukken aangeleverd waaruit dergelijke verplichtingen wel blijken. De rechtbank komt daarom tot het oordeel dat de belastingplichtige geen eigenwoningschuld is aangegaan. Er is eenvoudigweg niet voldaan aan de eis dat er een contractuele aflossingsverplichting aanwezig is die voldoet aan de wettelijke vereisten. Daarbij is volgens de rechtbank niet relevant of al dan niet is afgelost en wat de intenties zijn geweest.
Interessant is nog het beroep van de belastingplichtige op schending van de redelijkheid en billijkheid. De rechtbank oordeelt hierover in één zin: “De rechtbank moet volgens de wet rechtspreken en mag in geen geval de innerlijke waarde of billijkheid van de wet beoordelen.” Een duidelijke uitspraak.
Geld lenen bij familie voor een woning
Het bovenstaande feitencomplex komt in de praktijk vaak voor. Voor de aanschaf van een eigen woning wordt dan geld geleend bij familie. Daar is niets mis mee. Het maakt de Belastingdienst in principe niet uit of geld wordt geleend bij een bank, verzekeraar of familielid. Echter, zodra binnen familiekringen zelf leningsovereenkomsten worden opgesteld en met ‘nattevingerwerk’ rentepercentages worden bepaald, gaat het regelmatig mis. Bovenstaande is een hard voorbeeld, waarin uiteindelijk toegang tot de hypotheekrenteaftrekfaciliteit in het geheel niet mogelijk is. Dit komt in de praktijk echter vaker voor. Ondanks de huidige, lage rentestanden, zal dat door de belastingplichtige toch als een klap in het gezicht worden ervaren.
Het is raadzaam om bij het aangaan van geldleningen een adviseur in te schakelen met kennis van fiscale zaken. Het gaat immers niet alleen om het vastleggen van de afspraken over de geldlening, maar ook over toegang tot fiscale faciliteiten, zoals hier de hypotheekrenteaftrek. Maar er speelt meer. Bij een te hoge of te lage rente kan de Belastingdienst bijvoorbeeld van mening zijn dat sprake is van een schenkingselement, met alle gevolgen van dien. Een goed bedoelde geldlening kan dan al snel uitdraaien op een fiscaal bloedbad. Reparatie achteraf is dan lang niet altijd mogelijk, terwijl voorkoming van problemen mogelijk is.
Uitspraak rechtbank: ECLI:NL:RBZWB:2021:4757.