Onrechtmatig verkregen bewijs in belastingzaken
In een arrest van 20 maart 2015 en 31 januari 2025 gaat de belastingkamer van de Hoge Raad verder in op het toetsingskader van het gebruik van strafrechtelijk onrechtmatig verkregen bewijs door de inspecteur en/of gebruik in fiscale procedures. Dat de literatuur hier veel over schrijft en de meningen verdeeld zijn spreekt voor zich, temeer ook omdat er gekeken wordt naar EU uitspraken over dit onderwerp (zoals Hof van Justitie d.d. 17 december 2015).
Onrechtmatig verkregen bewijs en gebruik in fiscale procedures
In de procedure uit 2025 was er een strafrechtelijk onderzoek geweest waarbij er bij de heer Y een huiszoeking heeft plaatsgevonden. Bij deze huiszoeking is een overeenkomst aangetroffen (een schenkingsakte). Deze schenkingsakte is door het openbaar ministerie ter beschikking gesteld aan de inspecteur. Uit deze akte volgt dat de heer X zijn aandelen (in ruim 20 bedrijven) heeft geschonken aan zijn zoon (de heer Y). Omdat Y niet alle vragen van de inspecteur heeft beantwoord wordt een informatiebeschikking uitgereikt. De heer Y wil niet alle vragen beantwoorden omdat hij van mening is dat de inspecteur de schenkingsakte onrechtmatig heeft verkregen. Zowel de rechtbank als het gerechtshof waren van mening dat de informatie mag worden gebruikt omdat is voldaan aan het “zozeer indruist criterium”. Ook de Hoge Raad is in 2025 van mening dat de akte mag worden gebruikt. Het gebruik van dergelijke bewijsmiddelen is niet toegestaan als artikel 6 EVRM daartoe dwingt of de bewijsmiddelen zijn verkregen op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht dat dit gebruik onder alle omstandigheden ontoelaatbaar wordt geacht.
Noot fiscaal jurist inzake bewijsmiddelen
Discussie over onrechtmatig verkregen bewijs is van alle tijden en dagen. De belangrijkste uitspraken stammen uit 1992 en 2015, met nu een nuance in 2025. Deze uitspraken liggen nog niet helemaal in lijn met uitspraken van het Hof van Justitie. In de casus uit 2015 ging het om een belastingplichtige die in de strafzaak is vrijgesproken (belastende bewijs mocht niet worden gebruikt). De basis voor de Hoge Raad is het volgende;
- De Hoge Raad overwoog dat strafrechtelijk onrechtmatig verkregen bewijsmiddelen in een belastingprocedure in elk geval toelaatbaar moet zijn als de verkrijging daarvan niet onrechtmatig is geweest jegens de belastingplichtige in de fiscale procedure.
- Er moet met alle omstandigheden rekening worden gehouden en hierbij spelen ook de algemene beginselen van behoorlijk bestuur een belangrijke rol (met name zorgvuldigheidsbeginsel).
- Van strijdigheid met algemene beginselen is geen sprake als de inspecteur het onrechtmatig strafrechtelijk verkregen bewijs ook rechtmatig had kunnen verkrijgen, bijvoorbeeld door de juiste vragen te stellen (op grond van beschikbare informatie).
- De bewijsmiddelen mogen niet worden gebruikt als ze zijn verkregen op een manier (of wijze) die die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat dit gebruik onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht (het ‘zozeer indruist’-criterium)
In sommige gevallen is informatie in het strafproces onrechtmatig verkregen maar ligt deze informatie wel in het fiscale dossier. Soms mag dit en soms niet, aldus de Hoge Raad. Als bewijsmateriaal met schending van het verschoningsrecht wordt verkregen mag deze informatie – ook fiscaal – niet worden gebruikt.
De belastingrechter is echter volgens de belastingkamer van de Hoge Raad niet gebonden aan het oordeel van de strafrechter (noch aan de feitenvaststelling, noch aan het rechtmatigheidsoordeel), de belastingrechter heeft immers een ander en eigen toetsingskader. Als de feiten op elkaar lijken moet de belastingrechter wel met een heldere motivering komen.
Er zijn ook stromingen die stellen dat het Europese handvest zich verzet tegen het “zozeer indruist” criterium. In het arrest uit 2015 wordt de hoofdlijn duidelijk. Het arrest uit 2025 geeft een verdere verfijning van dit arrest.
Het “zo zeer indruist criterium” (uit 1992) volstaat dus nog steeds als maatstaf om te kunnen bepalen of informatie – dat is bestempeld als strafrechtelijk onrechtmatig verkregen bewijs – wel of niet bruikbaar is bij fiscale procedures en fiscale boetes. De inspecteur moet dus netjes omgaan met het verkrijgen van bewijsmateriaal en het gebruik hiervan zal dan zelden door de rechter worden uitgesloten.
Bron onrechtmatig verkregen wijs
Hoge Raad d.d. 1 juli 1992 ECLI:NL:HR:1992:ZC5028
Hoge Raad 20 maart 2015, nr. 13/03959, ECLI:NL:HR: 2015:643
HvJ EU 17 december 2015, zaak C-419/14, ECLI:EU:C:2015:832
Rechtbank Zeeland West Brabant d.d. 10 juni 2021 ECLI:NL:RBZWB:2021:2950
Gerechtshof 's Hertogenbosch d.d. 9 november 20222 ECLI:NL:GHSHE:2022:3875
Hoge Raad d.d. 31 januari 2025 ECLI:NL:HR:2025:154
Scriptie over zo zeer indruist criterium (2021)
Second opinion bij fiscale procedure? Vraag gerust vrijblijvende offerte
Meer weten van onrechtmatig bewijs en zo zeer indruist criterium
- Onrechtmatig bewijs en auto van de zaak
- Informatiebeschikking bewijslast
- Weigeren bewijsstukken onderbouwen
- Informatiebeschikking en omkering bewijslast
- Bewijslast na overlijden
- Onrechtmatig bewijs in fiscale procedures
- Inkeerregeling en bewijslast Belastingdienst
- Omkering bewijslast en redelijke schatting
- Bewijsuitsluiting belastingdienst in procedure
- Bewijslast verdeling fiscale procedures
- Crypto bewijslast en herkomst crypto