Terechte navordering hypotheekrente
Indien na het opleggen van een belastingaanslag bij de inspecteur het vermoeden rijst dat deze te laag is vastgesteld, dan kan dit uiteindelijk leiden tot navordering. De inspecteur kan overgaan tot navordering indien sprake is van een zogenaamd nieuw feit, tenzij sprake is van een situatie waarin de belastingplichtige te kwader trouw is geweest. Een nieuw feit is dan niet nodig. Voor de volledigheid merken wij op dat navordering onder voorwaarden ook mogelijk is indien sprake is van een duidelijke fout bij de aanslagoplegging. Wij gaan daar in het kader van dit artikel niet nader op in.
Dit artikel bevat een weergave van een recent vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. Aan de orde was het navorderen door de inspecteur wegens een onjuistheid in de hypotheekrenteaftrek. Wij bespreken in het vervolg van dit artikel het vonnis.
Terechte navordering hypotheekrente: wat was er aan de hand?
Het betreft een navorderingsaanslag in de sfeer van de inkomstenbelasting. De belastingplichtige en zijn partner hebben een eigen woning. Dat betekent dat voor leningen die als eigenwoningschuld kwalificeren hypotheekrenteaftrek mogelijk is. Daarnaast had de belastingplichtige een B.V. Deze B.V. is in 2001 failliet verklaard. Hierna beschrijven wij wat voor invloed dit feitencomplex op de aangifte en de aanslag heeft gehad.
De B.V. is in 2001 failliet verklaard. De belastingplichtige is als gevolg hiervan door de bank aangesproken voor een openstaande schuld. Deze schuld is vervolgens door hem afgelost. Daarvoor moest hij echter een lening afsluiten bij de bank. Bij de aangifte inkomstenbelasting 2013, maar ook in de jaren daarvoor, geeft de belastingplichtige die lening aan als eigenwoningschuld. Ook is door de belastingplichtige een zogenaamde BBZ-lening aangevoerd als eigenwoningschuld. Voor beide leningen claimt de belastingplichtige hypotheekrenteaftrek. De Belastingdienst stelt naar aanleiding van de aangifte inkomstenbelasting 2013 geen vragen. Hij gaat over tot het opleggen van de aanslag overeenkomstig de ingediende aangifte.
Vragen van de Belastingdienst over hypotheekrenteaftrek
In 2018 stelt de inspecteur vragen over de aangifte inkomstenbelasting 2013. Hij komt tot de conclusie dat ten onrechte hypotheekrenteaftrek is geclaimd, omdat geen sprake is van eigenwoningschulden. Duidelijk is immers dat de leningen niet zijn aangegaan ten behoeve van de eigen woning, maar om een borgstelling in te lossen. De lening die als BBZ-lening kwalificeert is eveneens niet bedoeld voor de eigen woning. Vervolgens ontstaat een discussie over het kwalificeren van deze lening(en) als box 1 of box 3 schuld, doch dat laten wij hier verder onbesproken. De inspecteur accepteert de beide leningen niet als eigenwoningschuld en corrigeert de hypotheekrenteaftrek.
Terechte navordering hypotheekrente: wat is het geschilpunt?
De belastingplichtige meent dat navordering niet mogelijk is wegens een ambtelijk verzuim van de inspecteur. Het had, zo stelt de belastingplichtige, op de weg van de inspecteur gelegen om nader onderzoek te doen naar de ingediende aangifte inkomstenbelasting 2013. Dit zou voor de hand liggen omdat de rentelasten en kosten sterk zijn gestegen tussen 2009 en 2014, de Belastingdienst bekend is met de rekeninggegevens en de BBZ-leningen, de eigenwoningschuld op een apart moment toenam en de ondernemingsbalans sterk is gewijzigd. De Belastingdienst is ook partij geweest bij de afwikkeling van de B.V. en was dus bekend met de slechte financiële positie van de belastingplichtige. De belastingplichtige meent daarom dat de inspecteur alle reden had om de gegevens in de aangifte te controleren voordat de aanslag werd opgelegd.
De inspecteur is het hiermee oneens. Hij vindt dat er sprake is van een nieuw feit. Bij het opleggen van de eerste aanslag mocht hij uitgaan van de juistheid van de gegevens in de aangifte. Van een ambtelijk verzuim is dus geen sprake. Zoals gebruikelijk in deze procedures, meent de inspecteur ook dat sprake is van kwade trouw.
Wat overweegt de rechtbank bij deze navordering?
De rechtbank merkt op dat er in deze situatie sprake moet zijn van een nieuw feit of kwade trouw. Is dat niet het geval, dan is navordering niet aan de orde. Daarbij is de bewijslast zo verdeeld, dat de inspecteur aannemelijk moet maken dat aan de vereisten voor navordering is voldaan. Dat er hier sprake is van een feit dat grond oplevert voor het vermoeden dat de aanslag te laag was, staat naar het oordeel van de rechtbank buiten kijf. De vraag is of het een nieuw feit is. De kernvraag daarbij is of de inspecteur met dit feit – bij het opleggen van de aanslag – reeds bekend was of redelijkerwijs had kunnen zijn.
Bij het beantwoorden van de kernvraag geldt als uitgangspunt dat een inspecteur kan uitgaan van de juistheid van de informatie die de belastingplichtige via de aangifte verstrekt. De inspecteur is tot nader onderzoek gehouden als hij, na met normale zorgvuldigheid kennis te hebben genomen van de aangifte, aan de juistheid ervan in redelijkheid behoort te twijfelen. De Hoge Raad oordeelde in het verleden al dat in ieder geval niet getwijfeld hoeft te worden aan de juistheid van de gegevens, als de niet onwaarschijnlijke mogelijkheid bestaat dat de in de aangifte opgenomen gegevens juist zijn. De rechtbank zal in deze zaak de vraag moeten beantwoorden of de niet onwaarschijnlijke kans bestaat dat de in de aangifte opgenomen gegevens juist zijn.
Het oordeel van de rechtbank inzake de navordering van hypotheekrente:
De inspecteur is op basis van de huidige regels niet gehouden om de juistheid van de gegevens te toetsen door verbanden te leggen met voorgaande jaren en die aangiften. Het gaat dus om een zelfstandige toetsing van de aangifte die in geding is. Het standpunt van de belastingplichtige over de omliggende belastingjaren en de ontwikkeling daarin doen dus niet ter zake.
De rechtbank oordeelt dat de inspecteur aan de juistheid van de gegevens in de aangifte niet hoefde te twijfelen. Er is derhalve geen ambtelijk verzuim begaan. Dit oordeel motiveert de rechtbank als volgt.
De totale eigenwoningschuld die is aangegeven maakt dat het bedrag aan hypotheekrente niet onwaarschijnlijk is. Dat de belastingplichtige expliciet heeft vermeld dat sprake is van een BBZ-lening, doet daar niet aan af. Het begeleidende invulveld in de aangifte is namelijk – zo oordeelt de rechtbank – geen relevant gegeven om de hoogte van de aanslag te bepalen. Het zou te veel van de inspecteur vergen om deze invulvelden te interpreteren en er telkens kennis van te nemen. De navorderingsaanslag is terecht opgelegd.
Navordering door de Belastingdienst en onze advisering
Zoals uit bovenstaande naar voren komt, is het beoordelen of navordering door de Belastingdienst mogelijk is een nauwkeurige aangelegenheid. Dat komt onder meer door de complexe, open norm naar de waarschijnlijkheid van de juistheid van gegevens. Naar onze mening had bovenstaande zaak op basis van die norm ook anders uit kunnen vallen. Wij voeren regelmatig discussies met de Belastingdienst over de mogelijkheid om na te vorderen. Wordt u geconfronteerd met een navorderingsaanslag? Laat de termijnen dan niet verlopen en neem contact op met een specialist. De eerste kennismaking is altijd vrijblijvend.