Navordering en belastingkorting
De Belastingdienst mag overgaan tot navordering indien aanvankelijk te weinig belasting is geheven. Dit geldt bij zogenaamde aanslagbelastingen, zoals de inkomstenbelasting. Indien u achteraf nog wordt geconfronteerd met te betalen belasting, dan doet dat afbreuk aan uw rechtszekerheid. U hebt immers al een aanslag van de Belastingdienst ontvangen. Daarom mag de Belastingdienst niet zonder meer overgaan tot navordering. De Belastingdienst mag in principe alleen navorderen bij een zogenaamd nieuw feit. Indien wordt nagevorderd op basis van een feit dat de inspecteur kende of redelijkerwijs had moeten kennen, dan mag niet worden nagevorderd. Op dit beginsel zijn enkele uitzonderingen:
- Indien sprake is van een onjuiste verrekening van voorlopige aanslagen en / of voorheffingen mag worden nagevorderd;
- Indien sprake is van een onjuiste toerekening van bestanddelen van het inkomsten tussen partners mag worden nagevorderd;
- Indien sprake is van kwade trouw aan de zijde van de belastingplichtige mag worden nagevorderd;
- Indien sprake is van een zogenaamde kenbare fout mag worden nagevorderd.
In alle andere gevallen mag echter slechts worden nagevorderd bij aanwezigheid van een nieuw feit. Daarenboven dient navordering uiteraard binnen de gestelde termijnen plaats te vinden.
Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft in juni 2021 uitspraak gedaan in een zaak die draaide om de vraag of een inspecteur redelijkerwijs bekend had moeten zijn met een feit. Wij behandelen in dit artikel deze – lezenswaardige – uitspraak.
Waarom wil de inspecteur navorderen?
De partner van belanghebbende heeft in 2011 een verlies uit aanmerkelijk belang om laten zetten in een belastingkorting. Die mogelijkheid biedt de wet en de belastingkorting is toegekend. De korting bedraagt € 644.085. In 2014 is nog niet de gehele korting benut.
De belanghebbende doet in 2017 de aangifte IB over 2014. De belasting bedraagt nihil. De belanghebbende geeft aan recht te hebben op uitbetaling van heffingskorting(en). Dit komt doordat het drempelinkomen van de partner en de verschuldigde inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen van de partner. De inspecteur stelt de heffingskortingen vast.
De partner heeft over 2014 zelf geen aangifte gedaan. Naar aanleiding van de aangifte van belanghebbende wordt aan de partner in 2018 een navorderingsaanslag opgelegd. De te betalen belasting ligt in de buurt van wat belanghebbende al had aangegeven. Echter, als gevolg van de belastingkorting bedraagt de te betalen belasting voor de partner uiteindelijk nihil.
Het gevolg is dat de aangifte van belanghebbende onjuist was. De belasting die is aangegeven bij de partner is namelijk niet verschuldigd als gevolg van de belastingkorting. De inspecteur wil daarom de uitbetaalde gecombineerde heffingskorting navorderen, vermeerderd met belastingrente. Belanghebbende meent dat dit niet mogelijk is.
Waarom vindt belanghebbende dat navordering niet mag?
Belanghebbende meent dat geen sprake is van een nieuw feit. De belastingkorting is in 2011 toegekend, dus de inspecteur die naar de aangifte over 2014 keek, had moeten weten dat de partner recht had op een belastingkorting. Als gevolg hiervan is sprake van een ambtelijk verzuim en niet van een nieuw feit. Navorderen is dan niet mogelijk. De inspecteur is (uiteraard) van mening dat navorderen wel mogelijk is.
Mag de inspecteur van het hof navorderen?
Interessant is eerst dat de inspecteur zich beroept op de regel dat mag worden nagevorderd bij een vermindering van de aanslag van de partner, die relevant is voor de aan belanghebbende verleende heffingskorting. Daarmee lijkt de inspecteur de nieuw-feit-discussie te willen vermijden. Met dit argument maakt het hof korte metten. De regel waar de inspecteur op wijst betreft een verruiming van de navorderingstermijn. De ‘normale’ termijn bedraagt vijf jaar en die termijn is nog niet afgelopen. De regel waar de inspecteur zich op beroept is dus niet van toepassing. Het zal er dus om gaan of sprake is van een nieuw feit.
Het hof over het nieuwe feit en de belastingkorting
Het hof geeft eerst de hoofdregel aan. De inspecteur die zich heeft bezig gehouden met de aangifte van belanghebbende over 2014 mag uitgaan van de juistheid van de aangeleverde gegevens. Hij hoeft dus niet altijd een nader onderzoek te verrichten. Een nader onderzoek is wel nodig indien de inspecteur, na met normale zorgvuldigheid de inhoud van de aangifte te hebben bestudeerd, aan de juistheid van enig gegeven in redelijkheid behoort te twijfelen. Daarbij geldt de ingewikkeld geformuleerde regel die wij op deze site al vaker noemden: voor twijfel is geen aanleiding indien de niet onwaarschijnlijke mogelijkheid bestaat dat de in de aangifte opgenomen gegevens juist zijn.
Het hof moet nu echter dieper kijken, omdat er informatie aanwezig was bij de Belastingdienst over de belastingkorting. Daarover merkt het hof op dat de inspecteur in het algemeen kan volstaan met het raadplegen van het dossier van belanghebbende. Hij hoeft niet over te gaan tot het raadplegen van al dan niet aanwezige dossiers die horen bij andere belastingplichtigen of andere belastingmiddelen. Dat hoeft ook niet als daarin mogelijk relevante gegevens zitten. Dit onderzoek is slechts nodig indien de inspecteur gegevens aantreft in de aangifte van belanghebbende die daartoe redelijkerwijs aanleiding geven.
Zoals aangegeven, meent belanghebbende dat de inspecteur wist dat er sprake was van een belastingkorting. Die beschikking is immers van 2011 en het betreft de aanslag over 2014. Het hof gaat hier niet in mee. Daarbij is volgens het hof van belang dat niet gesteld of gebleken is dat de persoon van de inspecteur die de korting heeft toegekend, dezelfde persoon is die nu de aanslag behandelt. Belanghebbende heeft niet aannemelijk kunnen maken dat de betrokken aanslagregelaar bekend was met de beschikking heffingskorting van de partner. Aan de juistheid van de aangifte van belanghebbende hoefde ook niet getwijfeld te worden. Er was dus ook geen aanleiding voor nader onderzoek in het dossier van de partner van belanghebbende.
De inspecteur mag dus navorderen
Het hof komt daarmee tot het oordeel dat de inspecteur een nieuw feit heeft. Van een ambtelijk verzuim is dus geen sprake. De navorderingsaanslag blijft daarmee intact. Het startpunt lijkt te zijn dat het niet gaat om de handelwijze binnen de eenheid, maar om de handelwijze ten aanzien van de specifieke belastingplichtige, in dit geval belanghebbende.
Advies bij navordering en nieuw feit
Navordering doet afbreuk aan uw rechtszekerheid. Een eerder opgelegde aanslag pakt immers alsnog anders uit dan verwacht. Laat daarom altijd toetsen of de inspecteur wel over mag gaan tot navordering. Neem daarvoor gerust contact met één van onderstaande auteurs op. Het eerste contact is altijd vrijblijvend.