(On)partijdig: de oud-belastingambtenaar als rechter
Bij een procedure is het van belang dat een rechter onpartijdig is. Soms kan belastingplichtige hieraan terecht twijfelen. In dit artikel een beoordeling en enkele procedures, gaat u er eens rustig voor zitten.
Inleiding, is de rechter onpartijdig
Binnen de belastingrechtspraak bestaat er een lange traditie van rechters met een arbeidsverleden binnen de Belastingdienst of het Ministerie van Financiën. Op zich hoeft dat geen bezwaar te zijn en hun kennis en ervaring zal zeker nuttig zijn. De laatste jaren zien we (gelukkig) dat meer en meer mensen uit de wetenschap en de advieswereld instromen als belastingrechter. Ook uit andere afdelingen van de rechtbanken switchen rechters naar de belastingrechtspraak.
Onafhankelijkheid
So far, so good. De problemen beginnen als de belastingplichtige (of diens adviseur) wordt geconfronteerd met een rechter die zich in zijn vorige baan heeft beziggehouden met een zaak (of vergelijkbare zaak) waarover hij nu (als rechter) een oordeel moet geven. Op zich mogen we ervan uitgaan dat de rechter zijn werk onbevooroordeeld en onafhankelijk doet. Dat is ook het uitgangspunt van de wetgever. Dat wijzigt als het er alle schijn van heeft dat het toch niet helemaal lekker zit. De Hoge Raad schrijft het veel mooier op:
- “Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat hij jegens de belanghebbende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de belanghebbende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is[1]”
Het draait dus allemaal om zwaarwegende aanwijzingen. Die aanwijzingen hoeven niet bewezen te worden of feitelijk aanwezig te zijn. Voldoende is als de vrees van vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is. Toch nog een hele kluif om dat aannemelijk te maken.
Voorbeelden van (on)afhankelijkheid
De grens is soms erg dun. Laten we twee typische zaken bekijken. Allereerst de zaak van het hiervoor aangehaalde citaat. De Hoge Raad oordeelt:
- “De omstandigheid dat een raadsheer in de Hoge Raad in een aan zijn raadsheerschap voorafgaande functie betrokken was bij het overbrengen van het standpunt van de Nederlandse Staat in procedures bij (thans) het Hof van Justitie van de Europese Unie, biedt geen grond voor gerechtvaardigde twijfel aan de niet-vooringenomenheid van de betrokken raadsheer, ook als wordt aangenomen dat het hier eenzelfde kwestie als in de onderhavige procedure bij de Hoge Raad zou betreffen. Die inbreng geschiedde immers in de hoedanigheid van de toenmalige functie van de betrokken raadsheer als gemachtigde van de Nederlandse Staat. Zij gaf niet noodzakelijkerwijs het standpunt van de ambtenaar zelf weer. De functie waarin de betrokken ambtenaar thans te werk is gesteld, te weten die van raadsheer in de Hoge Raad, brengt mee dat hij is geroepen als rechter de toepasselijke regelingen uit te leggen en toe te passen. Daarbij is hij in geen enkel opzicht gebonden aan eerder ingenomen standpunten in zijn hoedanigheid van gemachtigde van de Nederlandse Staat.”
Dus een lid van de Hoge Raad heeft de schijn niet (of onvoldoende?) tegen als hij in een eerdere functie de Staat diende in zaken waarin dezelfde kwestie speelde als waarover hij als rechter moet oordelen.
Enige gelijkenis met de volgende zaak[2]valt niet te ontkennen. De volgende feiten waren aan de orde:
- “i) voorafgaand aan zijn toetreding tot de rechterlijke macht was mr. X vanaf het jaar 2000 tot in elk geval 1 januari 2011 lid van de CCB (Coördinatieteam Constructiebestrijding);
- ii) [B] was vanaf het jaar 2000 eveneens lid van de CCB. Hij heeft zich vanaf de zomer van 2004 beziggehouden met de bestrijding van oogst-op-stamconstructies en is als gemachtigde van de Inspecteur rechtstreeks betrokken geweest bij de onderhavige zaak, ook tijdens het hoger beroep;
- iii) blijkens het besluit van de staatssecretaris van Financiën van 25 mei 2000, nr. CPP 2000/584M, BNB 2000/233, bestond de CCB uit dertien leden;
- iv) de bestrijding van (vermeende) oogst-op-stamconstructies, waarvan volgens de Inspecteur ook in de onderhavige zaak sprake is, vond gecoördineerd plaats;
- vi) in de toespraak heeft de toenmalige staatssecretaris van Financiën
het volgende opgemerkt:
"En bij een viering horen de successen. Graag benoem ik er zes van de constructiebestrijding. Ziet u het als een Greatest Hits van de CCB en de CTC: (…) de bestrijding van "oogst-op-stamconstructies".
De Hoge Raad oordeelde:
- “De hiervoor (…) genoemde omstandigheden, tezamen en in onderling verband bezien, leveren zwaarwegende aanwijzingen op die de objectief bezien gerechtvaardigde vrees konden doen ontstaan dat wat betreft mr. Gladpootjes geen sprake is geweest van rechterlijke onpartijdigheid. De in het verweerschrift in cassatie aangevoerde stelling, ook indien juist, dat de bestrijding van oogst-op-stamconstructies geen project was van de CCB zelf en de mededeling van mr. Gladpootjes ter zitting van het Hof, inhoudende "dat [hij] niet betrokken [is geweest] bij de onderhavige zaken" nemen de grond voor evenbedoelde vrees niet weg.”
Dus het feit dat de raadsheer lid was van een team dat constructies bestreed (maar niet vaststaat dat de raadsheer zich destijds ook met dat dossier bemoeide) waarover nu een oordeel als rechter wordt gevraagd, waarbij de Belastingdienst wordt vertegenwoordigd door een oud-collega van die raadsheer, heeft de schijn wel (voldoende) tegen.
Conclusie onafhankelijke fiscale rechter
Geïsoleerd bezien is het oordeel in beide zaken (wellicht) te billijken. Houden we de zaken dicht tegen elkaar, dan springen de overeenkomsten toch wel in het oog. Toch een andere uitkomst. Iemand die in een team zat dat eenzelfde aangelegenheid behandelde namens de Belastingdienst (Staat) is ‘verdacht’ en iemand die (in zijn functie) het standpunt van de Staat vertegenwoordigde in eenzelfde aangelegenheid is niet ‘verdacht’.
Het kenmerkende onderscheid tussen de zaken, dat een andere uitkomst rechtvaardigt, zie ik niet. Gooit de oud-collega roet in het eten? Of is het zo dat een raadsheer in de Hoge Raad nog iets onafhankelijker is (wordt geacht te zijn) dan een raadsheer in een gerechtshof?
Toetsing onafhankelijkheid
Als u zwaarwegende aanwijzingen heeft die de vrees van vooringenomenheid van de rechter objectief rechtvaardigen, heeft u de mogelijkheid tot wraking om een andere rechter op de zaak te krijgen. Dat wrakingsverzoek wordt behandeld door een wrakingskamer. Die kamer bestaat standaard uit drie rechters van dezelfde instantie (collega’s van de te wraken rechter dus). Tegen de uitspraak van de wrakingskamer is geen hoger beroep mogelijk. Wel kan dat oordeel (in hoger beroep) worden getoetst bij de beoordeling van het hoger beroep in de bodemzaak (waarin dus is beslist door een ‘niet gewenste’ rechter. Een dunne waarborg, maar toch.
Behandeling van wrakingsverzoeken bij de Hoge Raad
De Hoge Raad is, voor belastingzaken, de hoogste rechter. Over wrakingsverzoeken van de (leden van de) Hoge Raad oordeelt hij zelf. Zou het voor de onafhankelijkheid en de schijn daartegen, niet beter zijn die wrakingsverzoeken onder te brengen bij een andere rechter? Bijvoorbeeld de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, de hoogste algemene bestuursrechter (vice versa)?
De onafhankelijkheid van de rechter is een groot goed. Controleer dat in uw zaak. In toenemende mate maakt de rechtbank de naam of namen van de rechter(s) in de uitnodiging voor de zitting bekend. Vraag daarom als dat niet het geval is. Steeds vaker stemmen de rechtbanken de zittingsdata vooraf af. Vraag op dat moment naar de naam van de rechter. Maak uw – objectief gerechtvaardigde – bezwaren kenbaar, dan kan de zaak intern nog aan een andere rechter worden gegeven.
Bij de toedeling van de zaken kan de rechter ook kort bezien of zich in die zaak een onafhankelijkheidsprobleem kan voordoen. Als dat het geval is, kan de zaak nog geruisloos naar een andere rechter.
Afsluiting
Vaak worden binnen een rechtbank zaken toebedeeld aan een bepaalde rechter, juist met het oog op diens kwaliteiten en expertise op een bepaald gebied. Op zich een goede zaak, maar de onafhankelijkheid gaat voor. Zelfs aan de schijn van onafhankelijkheid kan niet worden geknabbeld.