Verrekenen belastingen bij faillissement
Tot het concern (Eurocommerce) behoort een wirwar aan B.V.'s. In deze casus staan er 3 centraal. De Belastingdienst heeft geld tegoed van dit concern en de curator heeft belastingen tegoed van de Belastingdienst. Mogen deze schulden worden verrekend? Wie heeft waar recht op? De Rechtbank weet het niet zeker en stelt vragen aan de Hoge Raad. Hierbij een helder arrest. Verrekenen voor faillissement mag en na faillissement niet.
Samenvattting Eurocommerce casus
Een drietal B.V.'s (Eurocommerce Holding B.V., Eurocommerce Recreatie B.V. en Eurocommerce Projectontwikkeling B.V.) is opgenomen in een fiscale eenheid voor de Vennootschapsbelasting. De B.V.'s gaan in 2012 failliet. De curatoren vragen omzetbelasting terug omtrent kosten voor en na faillissement, in grote lijnen gaat het over:
- BTW teruggave van kosten na het faillissement, ruim € 80.000 (zoals adviseurskosten);
- BTW teruggaven inzake debiteuren die niet betalen, ruim € 300.000 (oninbare vorderingen);
- Verlies over 2012 (ruim € 120 miljoen) verrekenen met winst over 2013.
De Belastingdienst (ontvanger) wil alle verzoeken omtrent de belastingteruggaven verrekenen met de openstaande belastingschulden (voor de liefhebber ex artikel 24 lid 1 vierde volzin invorderingswet 1990 / artikel 53 Faillissementswet). De vragen worden door de Rechtbank voorgelegd aan de Hoge Raad (prejudiciële vragen).
De Hoge Raad komt tot de volgende conclusie:
- Verrekenen van belastingschulden is mogelijk, mits beide zijn ontstaan vóór de faillietverklaring (of voortvloeien uit een vóór de faillietverklaring bestaande rechtsverhouding tussen Eurocommerce en derde).
- Verrekenen van belastingschulden is niet mogelijk als deze zien op een rechtsverhouding die na faillissement is ontstaan.
Vragen rechtbank over belastingschulden bij faillissement (met noot)
De Rechtbank stelt een aantal belangrijke vragen aan de Hoge Raad, deze zijn:
1) Kan een aan de belastingschuldige als bedoeld in art. 24(1), vierde volzin, Iw uit te betalen bedrag ter zake van omzetbelasting dat materieel verschuldigd is geworden nadat deze belastingschuldige in staat van faillissement is verklaard, door de Ontvanger worden verrekend met een van deze belastingschuldige of van een andere maatschappij als bedoeld in art. 24(1), vierde volzin, Iw, te innen bedrag ter zake van rijksbelastingen dat materieel voor faillissement verschuldigd is geworden?
Deze vraag wordt beantwoord in artikel 53 Faillissementswet en niet in artikel 24 Invorderingswet. Waarom zou de Belastingdienst vorderingen/ schulden (binnen de fiscale eenheid) moeten kunnen verrekenen die betrekking hebben op de situatie na faillissement. Op datum faillissement eindigt dit recht. De Belastingdienst hoeft na faillissement namelijk ook niet een betere positie te hebben dan de overige boedelschuldeisers.
2) Kan een aan een belastingschuldige verleende teruggaaf omzetbelasting exartikel 29(1) Wet OB die materieel is ontstaan nadat deze belastingschuldige in staat van faillissement is verklaard, door de Ontvanger op grond van artikel 53(1) Faillissementswet worden verrekend met belastingschuld van deze belastingschuldige die materieel is ontstaan voor faillissement?
Hoewel deze bevoegdheid vrij ver gaat geeft artikel 24 Invorderingswet deze bevoegdheid, met name als sprake is van een fiscale eenheid voor de Vennootschapsbelasting. Artikel 5 Faillissementswet geldt enkel voor gevallen waarin de met elkaar te verrekenen schuld en vordering beide zijn ontstaan vóór faillissement of voortvloeien uit handelingen vóór faillissement die met Eurocommerce zijn verricht.
De positie van de Belastingdienst bij faillissement
De crediteurenbevoegdheid van de Belastingdienst in een faillissementssituatie is geregeld in de Invorderingswet 1990 (ook beetje in titel 4.4 van de Algemene wet Bestuursrecht, zoals 4:93 AWB). Artikel 24 van de IW regelt de verrekeningsbevoegdheid van de Belastingdienst. Doordat het hier een fiscale eenheid voor de Vennootschapsbelasting betreft worden de verrekeningsmogelijkheden uitgebreid. De fiscale eenheid heeft dus hier een negatief effect (mede aansprakelijkheid voor BTW en VPB). In de literatuur is hier ook veel terechte kritiek op. De afwijking met artikel 53 FW ten gunste van de Belastingdienst/ ontvanger is ook raar en kwam voor het eerst aan de orde in het arrest van de Hoge Raad in 1999 (HR 15 januari 1999 ECLI:NL:HR:1999:ZC2820). Het arrest is begrijpelijk maar niet terecht gezien de positie van de overige schuldeisers. Betere advisering in het zicht van faillissement had een andere uitkomst opgeleverd.