Boekenonderzoek en aftrek van btw
De Belastingdienst is verantwoordelijk voor het heffen en invorderen van belastingen. Dat gaat niet zonder informatie. De wet bevat verplichtingen voor belastingplichtigen om informatie te verstrekken en voor bepaalde groepen belastingplichtigen om een administratie te voeren. Via deze weg verkrijgt de Belastingdienst veel informatie. Echter, vertrouwen is goed; controle is beter. In het kader van controlehandelingen is het boekenonderzoek een niet weg te denken middel dat de Belastingdienst regelmatig inzet. In de zaak die hierna wordt besproken betreft het een boekenonderzoek naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting. De aangiften zien op tijdvakken gelegen tussen 2009 en 2014. Het geschil waar het gerechtshof over heeft beslist betreft de opgelegde naheffingsaanslagen in de breedste zin van het woord. Om het artikel goed leesbaar te houden, wordt eerst – en uitgebreid – een weergave gegeven van de feiten en omstandigheden. Daarna volgt een uiteenzetting van de geschilpunten en de standpunten van partijen. Vervolgens gaan wij in op het oordeel van het gerechtshof.
Omstandigheden bij btw-boekenonderzoek
Het gaat om een onderneming die zich bezighoudt met interim-management en administratieve dienstverlening. In 2014 kondigt de Belastingdienst het boekenonderzoek bij deze onderneming aan. Voor aanvang van het onderzoek doet de ondernemer aangifte bij de politie; de administratie is gestolen. De Belastingdienst verricht vervolgens het boekenonderzoek aan de hand van bankafschriften. Deze bankafschriften leiden tot correcties. De meeste correcties zien op de hoogte van de in aftrek gebrachte btw (de vooraftrek). Naast de correcties legt de inspecteur ook vergrijpboeten op. De hoogte van deze vergrijpboete wordt gesteld op 50%. De Belastingdienst meent dat sprake is van opzet of voorwaardelijk opzet. Van voorwaardelijk opzet is sprake indien de belastingplichtige zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat een fiscale misslag wordt begaan. In de bezwaarfase is de hoogte van de boete ongemoeid gebleven. De correcties zijn verminderd.
Waar het in de kern om gaat is, dat de ondernemer meent dat bij de btw-aftrek rekening gehouden moet worden met btw op kosten die in privé zijn betaald. Het betreft naar de mening van de ondernemer voorgeschoten kosten. Daar komt in hoger beroep nog bij dat de ondernemer aangeeft dat aan een vennootschap onder firma teveel kosten zijn doorbelast. Het gevolg daarvan is – volgens de ondernemer – dat er teveel btw op de naheffingsaanslag is opgenomen. Hij geeft tot slot aan dat de vennootschap onder firma bij wijze van suppletie deze btw reeds heeft terugbetaald aan de Belastingdienst.
De rechtbank over dit btw-boekenonderzoek
De uitspraak van de rechtbank is niet gepubliceerd. Er is daardoor slechts beperkte informatie voorhanden. Uit de uitspraak van het gerechtshof komt het volgende naar voren over de uitspraak van de rechtbank. In de beroepsfase is door de ondernemer nadere informatie verstrekt. Dit heeft er niet toe geleid dat de correcties zijn gewijzigd of vernietigd. De rechtbank komt wel tot de conclusie dat de boeteoplegging onjuist is. De Belastingdienst heeft gesteld dat sprake is van opzet of voorwaardelijke opzet. De rechtbank acht dit niet bewezen, doch acht wel aannemelijk dat sprake is van grove schuld. Van grove schuld is sprake ingeval het gedrag zich laat kenmerken als in laakbaarheid aan opzet grenzende verwijtbaarheid. Hiertoe behoort ook grove onachtzaamheid. Dit is reden om de boeten te matigen. De boeten worden verder verminderd met 15% wegens overschrijding van de redelijke termijn. Dit leidt ertoe dat de boetes behoorlijk worden verlaagd.
Tussenuitspraak van het hof over dit btw-boekenonderzoek
Het gerechtshof heeft eind 2020 de zaak aangehouden. De ondernemer is hierbij in de gelegenheid gesteld om nadere informatie aan te leveren. Dit heeft hij ook gedaan. De Belastingdienst heeft op deze informatie gereageerd. Op basis van alle verzamelde informatie doet het gerechtshof uitspraak in deze zaak. De ondernemer heeft vervolgens nog verzocht om uitstel van de zitting wegens hartritmestoornissen. Dit verzoek is door het gerechtshof afgewezen. Het gerechtshof overweegt dat de eisen van een goede rechtspleging bij een goede reden maken dat uitstel verleend wordt, tenzij zwaarder wegende belangen zich hiertegen verzetten. Volgens het hof is daarvan in dit geval sprake. De zaak ligt namelijk al lang bij de rechtspraak en is regelmatig uitgesteld, onder meer voor nader onderzoek. Daarnaast is er al een zitting geweest waarbij de ondernemer aanwezig was en zou nader uitstel leiden tot onredelijke vertraging. Het hof geeft aan wel rekening te houden met het gegeven dat de ondernemer hierdoor op bepaalde zaken niet heeft kunnen reageren.
Het gerechtshof over dit btw-boekenonderzoek
Het gaat – zoals eerder opgemerkt – om de vraag of er ten onrechte is gecorrigeerd op de in aftrek gebrachte btw. Het gerechtshof wijst eerst op de wet om daarmee de spelregels aan te geven. De ondernemer kan btw in aftrek brengen indien deze in rekening is gebracht op de voorgeschreven wijze. Daarnaast moet de btw die in aftrek wordt gebracht zien op kosten die wordt gemaakt in het kader van de uitoefening van de onderneming (de economische activiteit). De bewijslast ligt bij een discussie over de aftrek van btw bij de belastingplichtige.
Het gerechtshof oordeelt dat de ondernemer aan deze bewijslast niet heeft kunnen voldoen. Er zijn geen feiten en omstandigheden gebleken waaruit aannemelijk wordt dat er recht is op meer btw-aftrek dan de Belastingdienst toestaat. Sterker nog: het gerechtshof spreekt uit dat de Belastingdienst welwillend is geweest door de berekeningen van de ondernemer te volgen, ondanks het gebrek aan voldoende onderbouwing. De informatie die de ondernemer in hoger beroep nog heeft aangeleverd, kan zonder nadere onderbouwing en cijfermatige conclusies niet leiden tot verdere aftrek. Zo is niet duidelijk of de kosten een zakelijk karakter hebben en of dat de kosten het niveau overstijgen van wat al in aanmerking is genomen door de Belastingdienst. Daarbij weegt het hof mee dat de ondernemer in deze jaren weinig omzet maakte, maar wel veel kosten had. De zakelijkheid is, ondanks het bieden van gelegenheid, niet onderbouwd.
Vervolgens buigt het gerechtshof zich over het argument dat aan de vennootschap onder firma teveel kosten zijn doorbelast. Echter, de ondernemer heeft de specificatie die is opgevraagd niet verstrekt. Hierdoor kan het gerechtshof niet controleren of de suppletieaangifte is gedaan. Ook hier ontstaat dus een bewijsprobleem. Voorts volgt niet uit de stukken wie nu precies welk bedrag in rekening heeft gebracht en aan wie. Het recht op btw-aftrek is dus ook hier niet voldoende aannemelijk gemaakt.
Het gerechtshof komt daarom tot de conclusie dat de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd. De boeten blijven eveneens op het niveau dat de rechtbank heeft vastgesteld. Deze zijn passend en geboden. Met betrekking tot de overschrijding van de redelijke termijn wordt in deze zaak geen schadevergoeding toegekend, dit op grond van bijzondere omstandigheden. In de eerste plaats zorgt de coronacrisis uiteraard voor vertraging. Dit leidt tot een verlenging van de redelijke termijn van vier maanden. Daarnaast is het zo dat de ondernemer meermaals om uitstel of aanhouding van de zitting heeft gevraagd. Dit heeft geleid tot een vertraging van vijf maanden, die aan de ondernemer wordt toegerekend.
Fiscaal jurist over boekenonderzoek, bewijslast en administratie
De ondernemer in deze zaak heeft niet voldoende bewijs kunnen leveren. Echter, dat wil niet zeggen dat de zaken niet zijn verlopen zoals de ondernemer deze voorspiegelt. Iets niet kunnen bewijzen wil immers niet zeggen dat iets niet gebeurd is. Het komt in de praktijk regelmatig voor dat ondernemers niet of onvoldoende kunnen voldoen aan de bewijslast. Dat komt regelmatig voor, omdat bij het opzetten van een bepaalde werkwijze niet is meegekeken door een fiscaal jurist. Wat dan vaak blijkt is dat de werkwijze zoals die door de ondernemer wordt uitgelegd niet onjuist is, maar dat niet is nagedacht over de administratie- en bewaarverplichtingen die uit de wet volgen. Er kan dan onvoldoende aan die verplichtingen worden voldaan. Dat leidt vervolgens tot navorderings- of naheffingsaanslagen en vaak tot omkering en verzwaring van de bewijslast.
Een boekenonderzoek is voor iedere ondernemer een onaangename verrassing. De Belastingdienst wil vaak inzage in zeer veel documenten, gaat in een rap tempo vragen stellen en heeft op basis van alle beschikbare informatie vaak al wat risicopunten geïdentificeerd. Het is verstandig om u gedurende een boekenonderzoek bij te laten staan door een fiscaal jurist. Deze weet precies wat de Belastingdienst wel en niet mag vragen. Ook kan hij aanwezig zijn bij gesprekken met de Belastingdienst, om er onder andere voor te zorgen dat niet meer informatie wordt verstrekt dan noodzakelijk. Een goede fiscaal jurist treedt daarnaast ook op als procesbewaker en zal ernaar streven de vaart erin te houden. Niet zelden slepen boekenonderzoeken namelijk onnodig lang voort, hetgeen over en weer tot irritatie leidt.
Vragen over boekenonderzoeken, boeten, btw of andere fiscale zaken? Neem gerust eens vrijblijvend en rechtstreeks contact op met één van onderstaande auteurs van dit artikel.
Uitspraak: ECLI:NL:GHARL:2021:7343.