Heffing van omzetbelasting ten aanzien van artiesten
Bron: Belastingdienst / Centrum voor proces en productontwikkeling, domein
verbruiksbelastingen. Besluit van 20 december 2001, nr. CPP2001/2167M.
De directeur-generaal Belastingdienst heeft namens de Staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.
Dit besluit is een herziene versie van het Besluit van 21 augustus 1992, nr. VB92/1599. Het besluit is herzien in verband met de vervanging van de gulden door de euro per 1 januari 2002. Bovendien is de inhoud van het besluit aangepast in verband met de wijziging van de Wet op de Lonbelasting 1964 per 1 januari 2001.
§ 1
Artiesten die hun beroep zelfstandig uitoefenen, dienen voor de heffing
van omzetbelasting in beginsel als ondernemer te worden aangemerkt. In
sommige gevallen worden door artiesten per optreden afzonderlijke contracten
gesloten die als een arbeidsovereenkomst in de zin van Boek 7, artikel
610, BW, kunnen worden aangemerkt. Hoewel bij deze contracten de artiesten
gehouden kunnen zijn bepaalde aanwijzingen op te volgen, verrichten zij
het wezenlijke van hun werkzaamheden geheel naar eigen inzicht en blijven
zij daarmee binnen het ondernemerschap. Voorts worden door artiesten contracten
gesloten die betrekking kunnen hebben op optredens die gedurende een langere
periode, bijvoorbeeld een week of een maand, worden gegeven of op optredens
die op regelmatig gespreid liggende tijdstippen voor dezelfde opdrachtgever
worden verzorgd. Of deze werkzaamheden binnen het kader van een bestaand
ondernemerschap vallen zal, behoudens het hierna bepaalde, per geval aan
de hand van de feitelijke situatie kunnen worden beoordeeld.
§ 2
De hierna in § 3 opgenomen goedkeuring heeft uitsluitend betrekking op
in Nederland belaste optredens; zie in dit verband artikel 6, tweede lid,
onderdeel c, van de Wet op de Omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB). Daarbij
zij opgemerkt dat niet in Nederland wonende artiesten niet in aanmerking
komen voor een zelfstandigheidsverklaring als bedoeld in artikel 5a, tweede
lid, van de Wet op de loonbelasting 1968 (hierna: Wet LB). Niettemin kunnen
ook zij er uiteraard voor kiezen geen gebruik te maken van de in § 3 opgenomen
goedkeuring en ter zake in Nederland in de heffing van omzetbelasting te
worden betrokken.
§ 3
Goedgekeurd wordt dat in alle gevallen waarin personen worden aangemerkt
als artiest in de zin van artikel 5a, eerste lid, van de Wet LB, over de
als zodanig door die personen verrichte prestaties geen omzetbelasting
in rekening wordt gebracht 1). Ik verbind daaraan de voorwaarde dat de
artiest ter zake geen voorbelasting in aftrek brengt.
.....
1) Artikel 5a van de Wet op de Loonbelasting 1964 geeft aan wat voor de
toepassing van die wet wordt verstaan onder de term "artiest" dan wel "beroepssporter".
Volledigheidshalve zij opgemerkt dat de in dit besluit opgenomen goedkeuring
uitsluitend ziet op artiesten, dus niet op beroepssporters.
Ingevolge artikel 5a, tweede lid, onderdeel b, van de Wet LB, wordt degene die een optreden rechtstreeks is overeengekomen met een natuurlijke persoon ten behoeve van diens persoonlijke aangelegenheden voor de loonbelastingwetgeving niet aangemerkt als artiest. Wanneer een artiest evenwel gebruik maakt van de in de vorige alinea opgenomen goedkeuring voor de omzetbelasting, dient hij de in deze goedkeuring neergelegde regeling overeenkomstig toe te passen ten aanzien van eventuele optredens in de privésfeer zoals bedoeld in evengenoemde bepaling. De regeling kan voorts overeenkomstig worden toegepast door personen die uitsluitend optreden in opdracht van natuurlijke personen ten behoeve van hun persoonlijke aangelegenheden.
Zodra de artiest voor de heffing van de loonbelasting beschikt over een zelfstandigheidsverklaring als bedoeld in artikel 5a, tweede lid, onderdeel a, van de Wet LB en daar ook gebruik van maakt, dan wel als hij ter zake van enig optreden in Nederland omzetbelasting in rekening brengt, dient dit te worden opgevat als uiting van de wens om vanaf dat moment voor alle activiteiten overeenkomstig de wettelijke bepalingen in de heffing van omzetbelasting te worden betrokken. De artiest kan dan eerst opnieuw van de hiervoor genoemde goedkeuring gebruik maken als vier volle kalenderjaren zijn verstreken.
Indien een artiest gedurende het jaar 2001 overeenkomstig de goedkeuring van het Besluit van 21 augustus 1992, nr. VB 92/1599 heeft gehandeld alsof artikel 4, onderdeel c, van de Wet LB nog van toepassing was, kan daarin worden berust.
Tekst tot 1 januari 2001 van § 3 van het Besluit van 21 augustus 1992, nr. VB 92/1599: Goedgekeurd wordt, dat in gevallen waarin de arbeidsverhouding van personen die als musicus of anderszins als artiest optreden (personen die als beroep een tak van sport beoefenen uitgezonderd) op grond van artikel 4, letter c, Wet op de Loonbelasting 1964 (fictief) als dienstbetrekking wordt beschouwd, die personen terzake niet als ondernemer in de zin van de Wet op de Omzetbelasting 1968 worden aangemerkt. Indien een artiest zijn activiteiten (mede) verricht als of door middel van een rechtspersoon, kan deze rechtspersoon, voor de toepassing van de goedkeuring, in de plaats treden van de artiest.
Zodra de artiest, voor de heffing van loonbelasting, beschikt over een "zelfstandigheidsverklaring" en daar ook gebruik van maakt, dan wel als hij ter zake van de in fictieve dienstbetrekking verrichte optredens omzetbelasting in rekening brengt, dient dit te worden opgevat als uiting van de wens om vanaf dat moment voor alle activiteiten overeenkomstig de wettelijke bepalingen in de heffing van omzetbelasting te worden betrokken.
§ 4
In een aantal gevallen zijn artiesten in dienstbetrekking bij een werkgever.
Deze situatie doet zich onder meer voor bij leden van symfonieorkesten
en dergelijke. In deze gevallen zal in het algemeen van heffing van omzetbelasting
geen sprake zijn.
Bij ziekte of in bijzondere situaties wordt voor de bezetting van deze orkesten vaak een beroep gedaan op individuele musici (remplaçanten) die dan tijdelijk deel uitmaken van dat orkest. Aangezien hun feitelijke positie in het orkest geheel gelijk is aan die van de vaste leden van het orkest, keur ik vooralsnog goed dat ten aanzien van deze prestaties heffing van omzetbelasting achterwege blijft, ook indien de desbetreffende musici daarnaast zelfstandig het beroep van musicus enz. uitoefenen. Voor zover zich met betrekking tot andere artiesten een overeenkomstige situatie voordoet, kan heffing van omzetbelasting vooralsnog eveneens achterwege blijven.
§ 5
Orkesten en popgroepen die in een bepaalde vaste samenstelling en met een
zekere regelmaat als een eenheid aan het maatschappelijk verkeer deelnemen,
dienen als zodanig in de heffing van omzetbelasting te worden betrokken,
tenzij elk individueel lid van het orkest of de popgroep op grond van §
3 van dit besluit niet in de heffing van omzetbelasting wordt betrokken.
§ 6
Verenigingen en dergelijke die zich bezighouden met amateuristische muziekbeoefening
in de meest ruime zin, zoals majorettekorpsen, drumbands, fanfares, zangkoren
e.d. zijn ondernemer indien zij, anders dan incidenteel, aan het maatschappelijk
verkeer deelnemen door het geven van (muziek)uitvoeringen. Hierbij maakt
het geen verschil of de vereniging zelf toegang verleent tot een (muziek)uitvoering
dan wel dat het optreden plaatsvindt in opdracht van een derde. Goedgekeurd
wordt dat de hier bedoelde verenigingen niet als ondernemer worden aangemerkt,
indien de totale ontvangsten van de vereniging voor (muziek)uitvoeringen
en eventuele rechtstreeks daarmee verband houdende sponsor- en advertentiegelden
en andere bijdragen, alsmede de verkoop van CD's, een bedrag van € 22.689
(tot 1 januari 2002 Hfl. 50.000 en tot 1 januari 1996 Hfl. 40.000) per
jaar niet overschrijden. Tot dit bedrag van € 22.689 worden niet gerekend
de bedragen die de vereniging ontvangt van derden voor het verzorgen van
(muziek)uitvoeringen, voor zover deze bedragen blijkens de ingeleverde
loonverdelingsverklaringen als loon direct ten goede komen aan de leden
van de vereniging. Op laatstbedoelde ontvangsten is de in § 3 van dit besluit
vervatte goedkeuring van toepassing.
Ter zake van de wederverkoop van loten, zoals loten voor de Grote Clubactie of krasloten, worden de hier bedoelde verenigingen, ongeacht de omvang van de hiermee behaalde opbrengst, niet in de heffing van omzetbelasting betrokken, mits terzake geen voorbelasting in aftrek wordt gebracht. De opbrengst van de wederverkoop van deze loten blijft ook buiten beschouwing bij de beoordeling of de omzetgrens door de desbetreffende vereniging wordt overschreden.
§ 7
Ingevolge artikel 8 van de Wet OB wordt de omzetbelasting berekend over
de vergoeding; dit is al hetgeen een ondernemer ter zake van prestatie
ontvangt. Ten aanzien van artiesten bestaat de vergoeding met name uit
de gage, de onkostenvergoeding, onder welke naam dan ook, en de ten behoeve
van de artiest in te houden en af te dragen loonbelasting en premies sociale
verzekeringen.
§ 8. Inwerkingtreding besluit
Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2002.
§ 9. Vervallen besluit
Het besluit van 21 augustus 1992, nr. VB92/1599, vervalt per 1 januari
2002.