Er gold een fiscaal gunstige regeling voor (groot) onderhoud aan een rijksmonument. De regeling voor eigen woningen en beleggingspanden in box 3 is verschillend. Deze regeling is afgeschaft per 1 januari 2019. Tot dat moment waren kosten voor rijksmonumenten aftrekbaar, hieronder de oude regeling. Vanaf 2019 geldt een subsidieregeling voor instandhouding van rijksmonumenten, informatie hierover treft u aan op de site van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, bij onderdeel subsidies.
Overdrachtsbelasting. Vrijstelling; diverse onderwerpen
Belastingdienst/Centrum voor proces- en productontwikkeling, Sector brieven & beleidsbesluiten
Besluit van 10 juni 2009, nr. CPP2009/1076M, Stcrt. nr. 106
De staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.
Dit besluit bevat het beleid over diverse vrijstellingen van overdrachtsbelasting. Het beleid betreffende de
toepassing van de monumentenvrijstelling van artikel 15, eerste lid, onderdeel p, van de Wet op
belastingen van rechtsverkeer is in dit besluit aangepast. Voor het overige wordt met dit besluit geen
beleidswijziging beoogd. Het besluit van 11 september 2008, nr. CPP2008/355M wordt ingetrokken.
1. Inleiding
Artikel 15, eerste lid, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer bevat de vrijstellingen van
overdrachtsbelasting. In dit besluit is het beleid opgenomen over diverse onderwerpen die in het
genoemde artikel zijn geregeld. Daarbij behoren enkele goedkeuringen op grond van artikel 63 van de
Algemene wet inzake rijksbelastingen. De inspecteur van de Belastingdienst kan de goedkeuringen
toepassen.
Onderdeel 4 van het besluit behandelt het beleid betreffende de toepassing van de
monumentenvrijstelling van artikel 15, eerste lid, onderdeel
rechtsverkeer. Dit beleid is aangepast naar aanleiding van de uitspraak van het Gerechtshof 's-
Gravenhage van 1 mei 2009 (Bk-07/00421). Het betreft een voorlopige uitbreiding van de toepassing van
de vrijstelling. In verband met deze aanpassing is een goedkeuring in dit besluit opgenomen.
p, van de Wet op belastingen van1.1. Gebruikte begrippen en afkortingen
AWR Algemene wet inzake rijksbelastingen
Monument Onroerende zaak ingeschreven in een van de
ingevolge de Monumentenwet 1988 vastgestelde
registers van beschermde monumenten
Monumentenrechtspersoon
Rechtspersoon die naar het oordeel van de Minister
van Financiën hoofdzakelijk de instandhouding van
monumenten ten doel heeft
Registers De ingevolge de Monumentenwet 1988 vastgestelde
registers van beschermde monumenten
Samenwoners Personen die een duurzame samenwoning beogen
en een gemeenschappelijke huishouding voeren
WBR Wet op belastingen van rechtsverkeer
UBBR Uitvoeringsbesluit belastingen van rechtsverkeer
2. Verdeling gemeenschap tussen samenwoners
De verkrijging bij een verdeling van een gemeenschap tussen samenwoners is onder voorwaarden
vrijgesteld van overdrachtsbelasting (artikel 15, eerste lid, onderdeel
geldt onder meer dat de gerechtigdheid tot de gemeenschap moet zijn ontstaan door een gezamenlijke
verkrijging, waarbij de ene samenwoner is gerechtigd tot ten minste 40% en de andere tot ten hoogste
60%. Aan deze bandbreedte-eis moet direct bij de eerste gezamenlijke verkrijging zijn voldaan.
De vrijstelling geldt niet alleen voor de verkrijging bij een verdeling van het gezamenlijk verkregen
woonhuis, maar ook voor andere gezamenlijk verkregen onroerende zaken of beperkte rechten daarop.
Het feit dat meer dan twee samenwoners in de onroerende zaak zijn gerechtigd, is geen belemmering
voor de toepassing van de vrijstelling.
g, van de WBR). Als voorwaardeVoorbeeld
A, B en C zijn vanaf de aanvang samenwoners. A en B zijn elk voor 40% gerechtigd tot de woning en C
voor 20%. Bij het verbreken van de samenwoning delen B en C hun aandeel toe aan A. De verkrijging
door A van het aandeel van B valt onder de vrijstelling. Immers zowel A als B voldeed bij aanvang van
de samenwoning aan de bandbreedte-eis van 40%-60%. Over het aandeel dat A van C verkrijgt is wel
overdrachtsbelasting verschuldigd.
2.1. Tijdstip van gezamenlijke verkrijging
De vrijstelling geldt uitsluitend voor de verkrijging bij verdeling van onroerende zaken die tijdens de
samenwoning gezamenlijk zijn verkregen. Het is mogelijk dat een onroerende zaak of beperkt recht
daarop wordt verkregen in het zicht van de samenwoning. Ik acht het niet altijd gewenst dat in die
situatie overdrachtsbelasting wordt geheven. Daarom keur ik het volgende goed.
Goedkeuring
Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR goed dat de vrijstelling ook geldt voor de verkrijging
bij verdeling van onroerende zaken of beperkte rechten daarop, die verkregen zijn in het zicht van de
samenwoning.
Voorwaarden
Voor deze goedkeuring gelden de volgende voorwaarden:
- De onroerende zaak of het beperkte recht daarop is door de latere samenwoners uiterlijk één jaar voor
aanvang van de samenwoning gezamenlijk verkregen.
- De samenwoning is daadwerkelijk tot stand gekomen.
- Aan de overige vereisten van de vrijstelling is voldaan.
Aan het bovenstaande voeg ik het volgende toe. Als een woning in aanbouw wordt verkregen geldt de in
de eerste voorwaarde genoemde termijn van uiterlijk één jaar niet, mits de woning na oplevering
hoofdverblijf van de samenwoners is geworden.
2.2. Verdeling tussen niet-samenwoners
Het is mogelijk dat een relatie tussen twee personen wordt verbroken en een verdeling plaatsvindt. Dit
terwijl de betrokken personen door omstandigheden niet daadwerkelijk tot een samenwoning zijn
gekomen. Hiervan kan sprake zijn bij de aankoop van een woning in aanbouw of van een woning die
eerst ingrijpend moet worden verbouwd. Ik acht het niet altijd gewenst dat in die situaties
overdrachtsbelasting wordt geheven. Daarom keur ik het volgende goed.
Goedkeuring
Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR goed dat de vrijstelling ook geldt voor de verkrijging
bij verdeling van onroerende zaken of beperkte rechten daarop, zonder dat de deelgerechtigden hebben
samengewoond.
Voorwaarden
Voor deze goedkeuring gelden de volgende voorwaarden:
- Bewoning en samenwoning waren redelijkerwijs niet mogelijk. In geval van een verbouwing moet
aannemelijk worden gemaakt dat deze dusdanig ingrijpend was, dat bewoning redelijkerwijs gesproken
niet mogelijk was.
- De relatie wordt verbroken voordat de woning wordt opgeleverd of de verbouwing gereed is.
- De woning wordt aan één van de betrokken personen toegedeeld.
- Er wordt aannemelijk gemaakt dat men de intentie had te gaan samenwonen. In geval van een
verbouwing moet aannemelijk worden gemaakt dat men de intentie had binnen een jaar na aankoop van
de woning te gaan samenwonen.
- Aan de overige vereisten van de vrijstelling is voldaan.
Over de eerstgenoemde voorwaarde merk ik nog het volgende op. In geval van een minder ingrijpende
verbouwing heeft men het zelf in de hand om te gaan samenwonen. Als men in dat geval ervoor kiest om
niet te gaan samenwonen, is er geen sprake van een onbillijkheid van overwegende aard.
2.3. Tijdstip van verdeling
De vrijstelling geldt voor de verkrijging bij verdeling tijdens de samenwoning. Veelal echter zal de
verdeling plaatsvinden nadat de samenwoning is beëindigd. Ik acht het niet altijd gewenst dat in die
situatie overdrachtsbelasting wordt geheven. Daarom keur ik het volgende goed
Goedkeuring
Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR goed dat de vrijstelling ook geldt voor de verkrijging
bij verdeling van onroerende zaken of beperkte rechten daarop, nadat de samenwoning is beëindigd.
Voorwaarden
Voor deze goedkeuring gelden de volgende voorwaarden:
- De verkrijging vloeit voort uit de verdeling bij de financiële afwikkeling van de samenwoning of
echtscheiding. Dit overeenkomstig de gemaakte afspraken over de verdeling van de gemeenschappelijke
goederen.
- Aan de overige vereisten van de vrijstelling is voldaan.
3. Aanbrengen van zaken
De verkrijging van een zaak die is aangebracht door of in opdracht en voor rekening van de verkrijger of
zijn rechtsopvolger onder algemene titel is vrijgesteld van overdrachtsbelasting (artikel 15, eerste lid,
onderdeel
Bij de toepassing van deze vrijstelling wordt het begrip "aanbrengen" ruim opgevat. Het begrip omvat
naast bouw ook verbouwing, verbetering, beplanting, het bouwrijp maken van grond en ander uitgevoerd
werk.
i, van de WBR).3.1. Aanbrengen door naamloze- of besloten vennootschap in oprichting
Het ontmoet bij mij geen bezwaar de vrijstelling toe te passen als een naamloze of besloten
vennootschap in oprichting de zaken heeft aangebracht en deze vervolgens verkrijgt. Als voorwaarde
geldt dat de hiermee verband houdende rechtshandelingen na de oprichting worden bekrachtigd
overeenkomstig artikel 2:93 of 2:203 van het Burgerlijk Wetboek.
4. Verkrijging van monumenten
De verkrijging van monumenten door monumentenrechtspersonen is onder voorwaarden vrijgesteld van
overdrachtsbelasting (artikel 15, eerste lid, onderdeel
als de onroerende zaak op het moment van de verkrijging is ingeschreven in één van de ingevolge de
Monumentenwet 1988 vastgestelde registers van beschermde monumenten. De vrijstelling geldt ook
voor de verkrijging van een onverdeeld aandeel of een appartementsrecht in een monument.
p, van de WBR). De monumentenvrijstelling geldt4.1. Uitspraak Gerechtshof 's-Gravenhage van 1 mei 2009 (Bk-07/00421)
Het Gerechtshof âÂÂs-Gravenhage heeft op 1 mei 2009 een uitspraak gedaan over de toepassing van de
genoemde vrijstelling. Het besliste geval betreft een verkrijging van een monument door een natuurlijk
persoon. Het Hof heeft beslist dat verkrijgingen door natuurlijke- en rechtspersonen gelet op de ratio van
de vrijstelling (bevordering van het behoud van monumenten), aangemerkt kunnen worden als gelijke
gevallen. Voor het in de wet gemaakte onderscheid bestaat volgens het Hof onvoldoende
rechtvaardiging. Vervolgens heeft het Hof in het geconstateerde rechtstekort voorzien door de vrijstelling
toe te kennen aan de natuurlijke persoon.
4.2. Uitbreiding monumentenvrijstelling
Ik berust in de genoemde uitspraak van het Gerechtshof 's-Gravenhage. Bij de toepassing van de
monumentenvrijstelling zal ik de uitspraak van het Gerechtshof in acht nemen. In verband hiermee wordt
het tot op heden gevoerde beleid aangepast. Een en ander wordt hierna nader uiteengezet.
De verruimde toepassing van de vrijstelling heeft een voorlopig karakter. Dit voorlopige karakter is
ingegeven door het feit dat momenteel een evaluatie plaatsvindt van de vrijstelling.
Zoals ik tijdens de behandeling van de Wet van 3 juli 2008 tot wijziging van een aantal belastingwetten
en andere wetten (
van de uitkomsten daarvan bepalen op welke wijze de vrijstelling van overdrachtsbelasting zal worden
vormgegeven.
Stb. 2008, 262) heb aangegeven, zal ik de evaluatie afwachten en mede aan de hand4.3. Toepassing na uitspraak Gerechtshof âÂÂs-Gravenhage
De vrijstelling geldt thans uitsluitend voor de verkrijging door monumentenrechtspersonen. Dit vereiste
kan na de genoemde uitspraak van het Gerechtshof 's-Gravenhage buiten toepassing blijven. Voor de
toepassing van de vrijstelling van artikel 15, eerste lid, onderdeel
voorlopig het volgende goed.
p, van de WBR keur ik daaromGoedkeuring
Ik keur goed dat de verkrijging van monumenten in de zin van de Monumentenwet 1988 is vrijgesteld van
overdrachtsbelasting, ongeacht of een monument wordt verkregen door een natuurlijk of een
rechtspersoon. De voor een rechtspersoon geldende voorwaarde dat deze hoofdzakelijk de
instandhouding van monumenten ten doel heeft, komt te vervallen.
Het bepaalde in artikel 6, tweede lid, onderdeel
Ik benadruk hierbij dat het bepaalde in artikel 6, eerste lid en tweede lid, aanhef en onderdeel
UBBR onverkort van toepassing blijft.
Ook behoeft een rechtspersoon, voor de toepassing van de vrijstelling, niet meer door de Minister te
worden aangewezen als monumentenrechtspersoon. De mandatering op de voet van artikel 10:3, eerste
lid en artikel 10:5 van de Algemene wet bestuursrecht aan de voorzitter van het managementteam van
de Belastingdienst Oost-Brabant, wordt hierbij ingetrokken.
De goedkeuring geldt met terugwerkende kracht met ingang van 1 mei 2009 tot de datum waarop de
voorziene wijziging van de vrijstelling, opgenomen in artikel 15, eerste lid, onderdeel
werking treedt. Indien op of na 1 mei 2009 voldoening op aangifte heeft plaatsgevonden dan wel een
naheffingsaanslag onherroepelijk is komen vast te staan, zal de inspecteur van de Belastingdienst op
verzoek teruggaaf of vermindering van overdrachtsbelasting verlenen. Er wordt niet teruggekomen op
voldoeningen op aangifte dan wel naheffingsaanslagen die vóór 1 mei 2009 onherroepelijk zijn komen
vast te staan. Aan de vermindering of teruggaaf verbindt de inspecteur het voorbehoud als bedoeld in
onderdeel 5 van dit besluit.
b, van het UBBR kan buiten toepassing worden gelaten.a, van hetp, van de WBR in
4.4. Verkrijging van een onroerende zaak voordat deze is aangewezen
De vrijstelling geldt uitsluitend voor de verkrijging van monumenten. De vrijstelling geldt derhalve niet als
een onroerende zaak wordt verkregen voordat deze als monument is ingeschreven in de registers
(artikel 6, eerste lid, van het UBBR). Met het oog op het behoud wordt soms al voor de bedoelde
inschrijving een onroerende zaak verkregen. Dit bijvoorbeeld als een dringende restauratie noodzakelijk
is. Ik acht het niet altijd gewenst dat in een dergelijk geval overdrachtsbelasting wordt geheven. Ik keur
daarom het volgende goed.
Goedkeuring
Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR goed dat de vrijstelling ook geldt voor de verkrijging
van een onroerende zaak voordat deze als monument is ingeschreven in de registers.
Voorwaarden
Voor deze goedkeuring gelden de volgende voorwaarden:
- De aanvraag tot aanwijzing als monument is gedaan uiterlijk op het moment van de verkrijging.
- De onroerende zaak is binnen tien maanden na de verkrijging als monument ingeschreven in de
registers.
- Er wordt tijdig een aangifte ingediend met daarin een beroep op de vrijstelling. Bij deze aangifte wordt
gevoegd een afschrift van het verzoek tot aanwijzing als monument.
- Aan het vereiste van artikel 6, tweede lid, aanhef en onderdeel
Over de in de bovengenoemde tweede voorwaarde genoemde termijn van tien maanden, merk ik nog het
volgende op. De termijn sluit aan bij het bepaalde in artikel 3, zesde lid, van de Monumentenwet 1988.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap beslist binnen tien maanden na ontvangst van een
verzoek om een onroerende zaak aan te wijzen als beschermd monument. Voor zover blijkt dat de in de
tweede voorwaarde genoemde termijn van tien maanden niet wordt gehaald, kan deze termijn op
verzoek worden opgeschort. Het verzoek kan worden gericht aan de inspecteur van de Belastingdienst,
onder opgaaf van de redenen van vertraging. De genoemde inspecteur zal het verzoek honoreren als
aan hem aannemelijk wordt gemaakt dat de bedoelde termijnoverschrijding niet aan de aanvrager kan
worden toegerekend.
a, van het UBBR zal worden voldaan.5. Voorbehoud aan goedkeuringen
De in dit besluit opgenomen goedkeuringen worden verleend als volgens de wettelijke bepalingen
overdrachtsbelasting verschuldigd is. Door deze wettelijke verschuldigdheid kan de verkrijger bij een
volgende overdracht van de verkregen onroerende zaken, onder omstandigheden, formeel gezien
aanspraak maken op een vermindering van overdrachtsbelasting op grond van artikel 9, vierde lid, of
artikel 13 van de WBR. Voor zover een toekomstige verkrijger een beroep doet op één van de genoemde
bepalingen, vervalt de verleende goedkeuring.
6. Ingetrokken regelingen
Het volgende besluit is ingetrokken met ingang van de inwerkingtreding van dit besluit:
- besluit van 11 september 2008, nr. CPP2008/355M.
7. Inwerkingtreding
Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de
Staatscourantwaarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met de dagtekening van het besluit.
In afwijking hiervan treedt onderdeel 4 in werking met terugwerkende kracht tot en met 1 mei 2009.
Dit besluit zal in de
Den Haag, 10 juni 2009.
De staatssecretaris van Financiën,
mr. drs. J.C. de Jager.
Staatscourant worden geplaatst.<]]>