Bezitseis schenk- en erfbelasting bij bedrijfsopvolging
De bedrijfsopvolgingsregeling ziet op verschillende belastingmiddelen. Zo kent de inkomstenbelasting (Wet inkomstenbelasting 2001) een regeling die op een aantal punten afwijkt van de regeling zoals deze (voor de Successiewet 1956) geldt. Een belangrijk verschil is dat de bedrijfsvolgingsregeling in de inkomstenbelasting leidt tot het doorschuiven van de belastingclaim, terwijl de regeling voor de schenk- en erfbelasting een (gedeeltelijke) vrijstelling inhoudt.
Voor de schenk- en erfbelasting, hierna ‘Successiewet 1956’, is de bezitseis een belangrijke voorwaarde om een beroep te kunnen doen op de vrijstelling. De bezitseis houdt in dat de erflater of de schenker de onderneming één, respectievelijk vijf jaar moet hebben gedreven. Daaronder wordt mede verstaan het houden van een aanmerkelijk belang in een vennootschap waarin zich een onderneming bevindt. Daarbij wordt voor het begrip ‘onderneming’ verwezen naar het drijven van een materiële onderneming. De Successiewet 1956 borduurt voort op de Wet inkomstenbelasting 2001 voor wat betreft de definitie van een materiële onderneming.
Een discussie die al langere tijd loopt en waar recent meer duidelijkheid in is verschaft betreft de situatie waarbij een ondernemer in een B.V.-structuur reeds een onderneming drijft en een bestaande onderneming overneemt. Een overname kan doorgaans op twee manieren: de aandelen van de B.V. waarin de onderneming zich bevindt worden overgenomen of de bezittingen en schulden van de onderneming worden overgenomen, ook wel een activa /passiva overname genoemd. De Belastingdienst was daarin van mening dat in beide gevallen een nieuwe bezitstermijn moet gaan lopen voor toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling die opgenomen is in de Successiewet 1956.
Bezitseis bij verkrijging aandelen van een B.V.
Een discussie ten aanzien van de bezitseis zou kunnen ontstaan indien een erflater of schenker, stel reeds 8 jaar, in bezit is van een holding en werkmaatschappij en drie jaar geleden een andere B.V. met daarin een materiële onderneming heeft verworven. In dat geval heeft de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2020:990) geoordeeld dat niet aan de bezitseis is voldaan, de bedrijfsopvolgingsfaciliteit voor de Successiewet 1956 vindt daardoor geen toepassing. Om de bedrijfsopvolgingsfaciliteit wel te kunnen claimen, had men ervoor kunnen kiezen een tweetal jaren te wachten of om de holding juridisch te splitsen waarbij de meest recent verkregen B.V. achterblijft.
Bezitseis bij verkrijging activa / passiva
Een discussie zou ook kunnen ontstaan over de bezitseis indien een erflater of schenker, stel reeds 8 jaar, in bezit is van een holding met een werkmaatschappij en deze werkmaatschappij drie jaar geleden middels een activa / passiva transactie een materiële onderneming heeft verkregen. In dat geval heeft de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2020:867 en ECLI:NL:HR:2020:993) geoordeeld dat voor de verkrijging van deze activa / passiva geennieuwe vijfjaarstermijn gaat lopen voor de bezitseis. Ook niet ingeval de overgenomen activa / passiva voorafgaand aan de overname een zelfstandige onderneming betrof.
Voor de praktijk is hierin van belang dat voorafgaand aan de schenking van de aandelen in een holding getoetst moet worden of alle afzonderlijke deelnemingen voldoen aan de bezitseis. Daarbij is het nog steeds van belang om ook de in de afgelopen jaren overgenomen bedrijfsactiviteiten van derden afzonderlijk te toetsen. De Hoge Raad heeft namelijk nog een aantal vragen onbeantwoord gelaten.
Wilt u meer weten over de bezitseis zoals deze geldt in de Successiewet 1956 of heeft u behoefte aan een gesprek waarin u bijgepraat wordt over de bedrijfsopvolgingsregeling en welke mogelijkheden daarin voor u liggen? Neem dan contact op met de auteur van dit artikel.